ECLI:NL:RVS:2006:AZ5978
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning en medische noodsituatie bij uitzetting
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, die op 29 juni 2006 een besluit van de minister om een verblijfsvergunning te verlenen aan een vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de minister was afgewezen. De minister had het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had aangetoond dat de vreemdeling in staat was om te reizen en dat er op korte termijn geen medische noodsituatie zou optreden bij een eventuele uitzetting.
In het BMA-advies van 10 augustus 2005 werd gesteld dat de vreemdeling kon reizen en dat behandeling van haar klachten beschikbaar was in het land van herkomst. Het advies gaf echter ook aan dat de klachten konden verergeren bij daadwerkelijke uitzetting, maar dat er geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten was. De minister verwees naar dit advies om zijn standpunt te onderbouwen, maar de rechtbank had dit niet voldoende geacht.
De Raad van State oordeelde dat de minister ten tijde van het besluit niet kon oordelen over de situatie die mogelijk zou ontstaan bij de uitzetting van de vreemdeling. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De Raad concludeerde dat de minister voldoende had aangetoond dat de vreemdeling in staat was te reizen en dat er geen medische noodsituatie zou optreden op korte termijn, waardoor de eerdere beslissing van de minister in stand bleef.