ECLI:NL:RVS:2006:AZ5203

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602658/1 en 200606999/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door de gemeente Raalte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om vergoeding van planschade door de raad van de gemeente Raalte. Het verzoek werd afgewezen bij besluit van 17 december 2002. Appellanten maakten bezwaar, maar de raad verklaarde dit bezwaar ongegrond op 30 september 2004. De rechtbank Zwolle oordeelde op 3 maart 2006 dat het bezwaar gegrond was en vernietigde het besluit van de raad, waarbij de raad werd opgedragen een nieuw besluit te nemen. Appellanten stelden hoger beroep in tegen deze uitspraak, waarbij zij hun gronden aanvulden in brieven van 10 april en 18 mei 2006. De raad reageerde op 11 oktober 2006. Appellanten dienden ook beroep in tegen het uitblijven van een nieuw besluit, waarop de raad op 12 oktober 2006 antwoordde. De zaak werd behandeld op 27 oktober 2006, waar appellanten vertegenwoordigd waren door hun advocaat, mr. H.H. van Steyn, en de raad door mr. P.T. Brouwer.

In het hoger beroep klaagden appellanten dat de rechtbank hun verzoek om vergoeding van kosten voor een taxatie door een makelaar niet had gehonoreerd. De rechtbank had geoordeeld dat de makelaar niet op een zelfstandige wijze de schade had kunnen vaststellen, omdat hij zich baseerde op eerdere taxaties en adviezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de klacht van appellanten faalde, omdat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de inschakeling van de makelaar niet redelijkerwijs noodzakelijk was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het beroep tegen het uitblijven van een nieuw besluit ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602658/1 en 200606999/1.
Datum uitspraak: 27 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/186 van de rechtbank Zwolle van 3 maart 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad der gemeente Raalte.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2002 heeft de raad van de gemeente Raalte (hierna: de raad) een verzoek van appellanten om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2004 heeft de raad het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de raad een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
De raad heeft bij brief van 11 oktober 2006 van antwoord gediend.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2006, hebben appellanten voorts beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit.
De raad heeft bij brief van 12 oktober 2006 van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steyn, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.T. Brouwer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1.    Overwegingen in het hoger beroep
2.1.1.       Appellanten klagen dat de rechtbank, door hun verzoek om de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de door de door hen ingeschakelde makelaar wegens de taxatie van 5 oktober 2005 in rekening gebrachte kosten ad € 1.124,18 niet te honoreren, heeft miskend dat zij de conclusies van het taxatierapport niet onjuist heeft bevonden, een waardedaling van het perceel van appellanten door de planologische wijziging niet onaannemelijk heeft geacht en heeft overwogen dat taxaties ter zake een bepalende rol spelen.
2.1.2.    De klacht faalt. De rechtbank heeft niet duidelijk geacht hoe deze makelaar tot de bepaling van de hoogte van de schade is gekomen, anders dan door de uitkomsten van het reeds bij de aanvraag door appellanten ingediende rapport van een andere makelaar van 19 september 2000 en het door de rechtbank van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak  ingewonnen advies over te nemen, zodat van een zelfstandige vergelijking van planologische regimes geen sprake is en het inschakelen van deze makelaar voor een geobjectiveerde waardebepaling terecht niet redelijkerwijs noodzakelijk geoordeeld.
2.1.3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.2.    Overwegingen in het beroep.
2.2.1.    Ingevolge de artikelen 8:72, tweede lid, en 7:10 van de Awb, in onderlinge samenhang gelezen, zijn de termijnen van artikel 7:10 van overeenkomstige toepassing, wanneer een nieuw besluit op een bezwaarschrift moet worden genomen na de vernietiging van een eerder zodanig besluit. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, moet het bestuursorgaan het nieuwe besluit, tenzij ter zake een voorlopige voorziening is getroffen, binnen zes weken of - indien een commissie, als bedoeld in artikel 7:13, is ingesteld - binnen tien weken nemen, welk besluit ingevolge het derde lid van dit artikel voor ten hoogste vier weken kan worden verdaagd. Verder uitstel is, gelet op het vierde lid, slechts mogelijk, indien de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen worden geschaad of ermee instemmen.
2.2.2.     De raad heeft om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht, noch schriftelijk mededeling van verdaging, als bedoeld in voormeld artikel 7:10, derde lid, van de Awb, gedaan.
2.2.3.     De rechtbank heeft het besluit van 30 september 2004 vernietigd, omdat het oordeel van de raad - in navolging van de schadebeoordelingscommissie - dat van een planologische verslechtering geen sprake is, op een onjuiste beoordeling van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het oude planologische regime was gebaseerd. Hij heeft vervolgens de schadebeoordelingscommissie opnieuw om advies gevraagd.
2.2.4.     Kort voor het instellen van het beroep tegen het uitblijven van het te nemen besluit zijn de bevindingen van de commissie aan appellanten kenbaar gemaakt en heeft tussen partijen overleg plaatsgevonden over de voortgang van de besluitvorming.
Onder deze omstandigheden heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat appellanten met het opschorten van het te nemen besluit hebben ingestemd.
2.2.5.     Het beroep is ongegrond.
2.2.6.      Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.        verklaart het beroep tegen het uitblijven van een nieuw besluit op         het gemaakte bezwaar ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb      w.g. Zijlstra
Voorzitter   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006
240