ECLI:NL:RVS:2006:AZ5191

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604839/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.M. Boll
  • J.R. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de overbrenging van asfaltgranulaat naar Equatoriaal-Guinea

In deze zaak gaat het om een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarbij bezwaar is gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van 6.000.000 kilogram asfaltgranulaat door VDL Projecten B.V. naar Equatoriaal-Guinea. De Staatssecretaris baseert zijn bezwaar op de Verordening (EEG) nr. 259/93, die toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen regelt. De appellanten, VDL Projecten B.V. en K5 Oil Centre S.A., hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 30 november 2006 hebben de appellanten betoogd dat het asfaltgranulaat niet teerhoudend is en dus niet onder de verboden stoffen valt. Ze stellen dat de door de Staatssecretaris gehanteerde grenswaarde voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) te streng is en dat het asfaltgranulaat als groene lijststof moet worden aangemerkt. De Raad van State heeft de argumenten van de appellanten overwogen, maar oordeelt dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de overbrenging verboden is op grond van de Verordening. De Raad concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 27 december 2006.

Uitspraak

200604839/1.
Datum uitspraak: 27 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "VDL Projecten B.V." en de rechtspersoon naar het recht van Equatoriaal-Guinea "K5 Oil Centre S.A.", gevestigd te Zuidland respectievelijk Malabo (Equatoriaal-Guinea),
appellanten,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2006, kenmerk NL 117244, heeft verweerder op grond van de Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellante "VDL Projecten B.V." om 6.000.000 kilogram asfaltgranulaat over te brengen naar Equatoriaal-Guinea.
Bij besluit van 29 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van verweerder. Dit is aan appellanten toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, door [deskundige], en door [directeur] van appellante "VDL Projecten B.V.", en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Ahraoui, ambtenaar van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en door dr. M.J.A. Kraakman, werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorgenomen overbrenging naar Equatoriaal-Guinea verboden is op grond van artikel 18, eerste lid, van de Verordening. Volgens verweerder is het onderhavige asfaltgranulaat teerhoudend, zodat het hier gaat om een oranje lijststof als bedoeld in bijlage III van de Verordening onder code AC 020. De aanwezigheid van teer in het asfaltgranulaat leidt hij af uit de aanwezigheid van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (hierna: PAK). Verweerder hanteert daarbij als uitgangspunt dat asfaltgranulaat als teerhoudend moet worden aangemerkt indien de grenswaarde van 75 mg/kg PAK (som 10) uit het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming (hierna: het Bouwstoffenbesluit) wordt overschreden. Uit analyses van het asfaltgranulaat is gebleken dat een overschrijding van deze grenswaarde zich in dit geval voordoet.
2.2.    Appellanten betogen dat verweerder de Verordening onjuist heeft toegepast. In dat verband voeren zij aan dat het onderhavige asfaltgranulaat moet worden aangemerkt als groene lijststof als bedoeld in bijlage II van de Verordening onder code GG 160. Volgens appellanten is de door verweerder gehanteerde grenswaarde uit het Bouwstoffenbesluit te streng en had hij aansluiting moeten zoeken bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (hierna: de Eural) en de Eural-codes 17.03.01 en 17.03.02. In dat geval zou, aldus appellanten, de grens voor de kwalificatie van asfaltgranulaat als teerhoudend bij 1.000 mg/kg PAK en 10.000 mg/kg PAK liggen, afhankelijk van de mate van kankerverwekkendheid van de PAK. Dat de door verweerder gehanteerde grenswaarde te streng is, volgt volgens appellanten ook uit een vergelijking met het beleid in andere Europese landen en met de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, die vanaf 12 juli 2007 van toepassing wordt. Appellanten wijzen er verder nog op dat door immobilisatie van het onderhavige asfaltgranulaat in Equatoriaal-Guinea geen risico voor het milieu bestaat. Omdat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op het betoog van appellanten, is dit besluit volgens hen onvoldoende gemotiveerd.
2.3.    Ingevolge artikel 1, derde lid, onder a, van de Verordening valt overbrenging van afvalstoffen die alleen zijn bestemd voor nuttige toepassing en in bijlage II worden genoemd, niet onder de bepalingen van deze verordening, behoudens voor zover bepaald onder b, c, d en e, en in artikel 11 en in artikel 17, leden 1, 2 en 3.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Verordening is uitvoer van afvalstoffen naar ACS-staten verboden.
In bijlage II van de Verordening is onder code GG 160 genoemd: bitumineus materiaal (afval van asfalt), afkomstig van de aanleg en het onderhoud van wegen, dat geen teer bevat.
In bijlage III van de Verordening is onder code AC 020 genoemd: bitumineus materiaal (afval van asfalt), niet elders gespecificeerd of opgenomen.
2.4.    Vaststaat dat Equatoriaal-Guinea een ACS-staat is. Voorts is niet in geschil dat het uit te voeren asfaltgranulaat bestemd is voor nuttige toepassing. Uit artikel 18, eerste lid, bezien in samenhang met artikel 1, derde lid, onder a, van de Verordening, volgt dat deze uitvoer op grond van eerstgenoemde bepaling verboden is, tenzij het een stof betreft, genoemd in bijlage II van de Verordening. Daarvan is in dit geval slechts sprake indien het asfaltgranulaat onder code GG 160 van bijlage II van de Verordening kan worden gebracht.
De Afdeling stelt vast dat de omschrijving bij code GG 160 uitgaat van teervrij afval van asfalt. Aangezien geen enkele partij asfaltgranulaat volledig teervrij is, zijn verweerder en appellanten het erover eens dat een zodanig strikte uitleg van code GG 160 in de praktijk niet werkbaar is. Omdat het precieze teergehalte van asfaltgranulaat bij minimale aanwezigheid door meting niet goed is vast te stellen, zijn partijen het er over eens dat in plaats daarvan het gehalte aan PAK gemeten moet worden, hetgeen een indicatie vormt voor de aanwezigheid van teer. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is verweerder van oordeel dat een zo laag mogelijke, maar voor de praktijk werkbare en redelijke indicatiegrens voor de aanwezigheid van teer in asfaltgranulaat moet worden gehanteerd, om welke reden hij heeft gekozen voor aansluiting bij de grenswaarde voor PAK uit het Bouwstoffenbesluit. Een hogere grenswaarde acht verweerder niet aanvaardbaar. In aanmerking genomen de omschrijving bij code GG 160, heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid dit standpunt kunnen innemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de door verweerder gemaakte keuze in strijd is met de Verordening. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen      w.g. Van Hardeveld
Voorzitter   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006
312-462.