200603954/1.
Datum uitspraak: 27 december 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo,
verweerder.
Bij besluit van 4 mei 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een staalconstructie- en metaalbewerkingsbedrijf op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 17 mei 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en vergunninghoudster. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door J. van Hoeij, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellant is ter zitting niet verschenen.
2.1. Appellant heeft geen zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerpbesluit. Hij voert aan dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig zienswijzen in te dienen nu het huis-aan-huisblad waarin de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit is gedaan, niet bij hem is bezorgd en hij ook niet door verweerder is geïnformeerd over deze terinzagelegging.
2.1.1. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.1.2. Blijkens de stukken heeft het ontwerpbesluit met ingang van 1 maart 2006 gedurende de daarvoor gestelde termijn van zes weken ter inzage gelegen. In het huis-aan-huisblad "Trompetter Geldrop-Mierlo" van 28 februari 2006 en via de internetsite van de gemeente is kennis gegeven van dit ontwerpbesluit. Daargelaten of de desbetreffende editie van genoemd huis-aan-huisblad bij appellant is bezorgd, heeft de Afdeling geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de bezorging van dat blad in het algemeen zodanige gebreken vertoont dat het blad niet had mogen worden gebruikt als middel ter kennisgeving van het ontwerpbesluit.
Evenmin leidt het feit dat appellant niet persoonlijk op de hoogte is gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tot het oordeel dat het niet tijdig indienen van zienswijzen verschoonbaar is. De Afdeling overweegt dat in de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet milieubeheer een verplichting is neergelegd op grond waarvan verweerder omwonenden van de inrichting persoonlijk had dienen te wijzen op de terinzagelegging van het ontwerpbesluit. Ook anderszins is er geen reden waarom verweerder appellant op de hoogte had moeten stellen van het ontwerpbesluit. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant zich via de wettelijk voorgeschreven publicaties op de hoogte te stellen van het verloop van de procedure.
2.1.3. Voor zover appellant ten aanzien van de verruiming van de werktijden geen zienswijzen heeft ingediend, kan dit hem redelijkerwijs niet worden verweten, nu het definitieve besluit op dit punt is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit. Voor zover het de overige gronden betreft, is van zodanige wijzigingen geen sprake. Nu niet is gebleken dat appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij met betrekking tot de overige gronden geen zienswijzen naar voren heeft gebracht, zijn deze gronden
2.2. Appellant voert aan geluidhinder te ondervinden als gevolg van de in het bestreden besluit opgenomen verruiming van de werktijden ten opzichte van het ontwerpbesluit. Deze verruiming heeft betrekking op de periode tussen 06.00 en 07.00 uur.
2.2.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 7.1.2 mogen in de inrichting van maandag tot en met vrijdag van 19.00 uur 's avonds tot 06.00 uur 's morgens, op zaterdagen voor 07.00 uur en vanaf 12.00 uur 's middags en op zon- en algemeen erkende feestdagen, geen werkzaamheden of activiteiten worden verricht. In de ochtendperiode tussen 06.00 uur en 07.00 uur 's morgens mogen uitsluitend werkzaamheden met een beperkte geluidbelasting (geen slijpen van metalen) binnen het gebouw van de inrichting plaatsvinden en mogen de (rol)deuren van de inrichting niet worden geopend voor het doorlaten van materialen/materieel of goederen.
Ingevolge vergunningvoorschrift 7.2.1 mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de gevels van nabijgelegen woningen van derden niet meer bedragen dan:
- 50 dB(A) op 1,5 m. hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 45 dB(A) op 5 m. hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;
- 35 dB(A) op 5 m. hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
Ingevolge vergunningvoorschrift 7.2.2 mag het maximale geluidniveau (LAmax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie ter plaatse van de gevels van nabijgelegen woningen van derden niet meer bedragen dan:
- 70 dB(A) op 1,5 m. hoogte in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 55 dB(A) op 5 m. hoogte in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur;
- 45 dB(A) op 5 m. hoogte in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
2.2.2. Verweerder heeft bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder toepassing gegeven aan de Circulaire industrielawaai (hierna: de Circulaire). In de Circulaire zijn streefwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) vermeld die zijn gerelateerd aan de aard van de woonomgeving en die als uitgangspunt worden gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor een "rustige woonwijk, weinig verkeer", waarvan in dit geval sprake is, geldt als streefwaarde voor de nachtperiode, waaronder de periode van 06.00 tot 07.00 uur valt, 35 dB(A). Voor het maximale geluidniveau (LAmax) is op grond van de Circulaire een grenswaarde van 60 dB(A) in de nachtperiode ten hoogste aanvaardbaar.
2.2.3. De gestelde geluidgrenswaarde betreffende het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) in de nachtperiode komt overeen met de voor deze periode genoemde streefwaarde uit de Circulaire. De gestelde geluidgrenswaarde betreffende het maximale geluidniveau (LAmax) in de nachtperiode is lager dan de op grond van de Circulaire maximaal aanvaardbare waarde. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde geluidgrenswaarden toereikend zijn ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder.
Uit het akoestisch onderzoeksrapport van DvL Milieu & Techniek van 17 oktober 1996, kenmerk A/96487, dat blijkens het dictum van het bestreden besluit deel uitmaakt van de verleende vergunning, blijkt dat gedurende de dagperiode kan worden voldaan aan de gestelde geluidgrenswaarden. Gezien de beperkte activiteiten die in de periode tussen 06.00 en 07.00 uur zijn toegestaan en de verder in vergunningvoorschrift 7.1.2 gestelde beperkingen, acht de Afdeling het voldoende aannemelijk dat ook op dat moment kan worden voldaan aan de voor deze periode gestelde geluidgrenswaarden.
2.3. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, met uitzondering van de grond betreffende de verruiming van de werktijden;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Van Leeuwen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2006.