ECLI:NL:RVS:2006:AZ5153

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600082/4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure betreffende bestemmingsplan Maarssen-Zuid

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. De voorlopige voorziening was eerder getroffen op 26 april 2006, waarbij het besluit van de gemeente Utrecht van 22 november 2005, met zaaknummer 2005REG00324i, was geschorst. Dit betrof plandelen die op bijbehorende kaarten waren aangegeven. De verzoeker, De Bocht van Maarssen B.V., heeft op 15 november 2006 verzocht om opheffing van deze voorlopige voorziening, omdat de gemeenteraad van Utrecht zijn beroep tegen het besluit had ingetrokken. Hierdoor zou er geen belang meer zijn bij handhaving van de voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de intrekking van het beroep van de gemeenteraad van Utrecht de grondslag voor de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening van de wederpartij heeft doen vervallen. Gezien de grote belangen die met de uitvoering van het bestemmingsplan zijn gediend, heeft de Voorzitter geoordeeld dat het verzoek om opheffing gegrond is. De voorlopige voorziening is dan ook opgeheven, wat betekent dat de eerder geschorste besluiten weer van kracht zijn.

Uitspraak

200600082/4.
Datum uitspraak: 19 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"De Bocht van Maarssen B.V.", gevestigd te Maarssen,
verzoeker,
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 26 april 2006, in zaak no.
200600082/2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
1.    [wederpartij sub 1] en anderen, wonend te [woonplaatsen],
2.    de raad van de gemeente Utrecht,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 26 april 2006, in zaak no.
200600082/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 22 november 2005, 2005REG00324i, geschorst, voor zover het de plandelen betreft die op de bij die uitspraak behorende kaarten 1 en 2 zijn aangegeven. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 15 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
Overwegingen
2.1.    De Voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2.2.    Verzoeker stelt dat de gemeenteraad van Utrecht zijn beroep tegen het hiervoor genoemde besluit heeft ingetrokken, zodat deze thans geen belang meer heeft bij handhaving van de getroffen voorlopige voorziening. Door deze intrekking is voorts de grondslag voor de toewijzing van het verzoek om voorlopige van [wederpartij sub 1] en anderen vervallen, aldus verzoeker. Gelet hierop, en op de grote belangen die met uitvoering van het plan zijn gediend, verzoekt hij om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening.
2.3.    Bij brief van 9 november 2006 is het beroep van de gemeenteraad van Utrecht tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Maarssen-Zuid" ingetrokken. Gelet op artikel 8:85, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, is de getroffen voorlopige voorziening, voor zover die berust op toewijzing van het verzoek van de gemeenteraad van Utrecht, van rechtswege vervallen.
Gelet hierop, alsmede op het gegeven dat de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening van [wederpartij sub 1] en anderen blijkens overweging 2.11 van de uitspraak van 26 april 2006, uitsluitend zijn grondslag vindt in de toewijzing van het verzoek van de gemeenteraad van Utrecht, is het verzoek kennelijk gegrond, en dient thans de in verband met het verzoek van [wederpartij sub 1] en anderen getroffen voorlopige voorziening te worden opgeheven.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de Voorzitter van 26 april 2006, in zaak no.
200600082/2, op.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven             w.g. Tulmans
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2006
381.