ECLI:NL:RVS:2006:AZ4869

Raad van State

Datum uitspraak
27 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606626/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De Minister had op 27 april 2004 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard op 27 januari 2005. De rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 21 oktober 2005 ongegrond. De uitspraak werd op 25 oktober 2005 verzonden aan een voormalige gemachtigde van de vreemdeling, ondanks dat de wijziging van gemachtigde tijdig was doorgegeven aan de rechtbank. Dit leidde tot de vraag of de uitspraak op de juiste wijze was bekendgemaakt, wat van belang is voor de termijn waarbinnen hoger beroep ingesteld kan worden.

De Raad van State overweegt dat de rechtbank de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt, omdat de griffier de uitspraak niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn aan de huidige gemachtigde heeft verzonden. Hierdoor was het hoger beroep, dat op 7 september 2006 werd ingesteld, niet te laat. De Raad van State oordeelt echter dat de argumenten in het hoger-beroepschrift niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 november 2006.

Uitspraak

200606626/1.
Datum uitspraak: 27 november 2006
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/9498 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 21 oktober 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 oktober 2005, verzonden op 25 oktober 2005, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 september 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 september 2006 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zendt, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
Ingevolge artikel 8:79, eerste lid, van de Awb zendt de griffier binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak kosteloos een afschrift van de uitspraak aan partijen.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), voorzover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2.2. Uit het dossier is gebleken dat de rechtbank de uitspraak op 25 oktober 2005 heeft verzonden aan een voormalige gemachtigde van appellante, hoewel de wijziging van gemachtigde tijdig en conform de Procesregeling vreemdelingenkamers van de rechtbank 's Gravenhage en haar nevenzittingsplaatsen aan de rechtbank bekend is gemaakt. De rechtbank heeft aldus gelet op artikel 6:17, gelezen in samenhang met artikel 8:79, eerste lid, van de Awb, de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Eerst op 31 augustus 2006 heeft de rechtbank een afschrift van de uitspraak aan de huidige gemachtigde van appellante toegezonden. Onder die omstandigheden is het op 7 september 2006 ingestelde hoger beroep, anders dan de minister betoogt, niet te laat ingesteld.
2.3. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter w.g. Peute
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2006
391
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak