ECLI:NL:RVS:2006:AZ4869
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- A.W.M. Bijloos
- S.I.M. Peute
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De Minister had op 27 april 2004 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard op 27 januari 2005. De rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 21 oktober 2005 ongegrond. De uitspraak werd op 25 oktober 2005 verzonden aan een voormalige gemachtigde van de vreemdeling, ondanks dat de wijziging van gemachtigde tijdig was doorgegeven aan de rechtbank. Dit leidde tot de vraag of de uitspraak op de juiste wijze was bekendgemaakt, wat van belang is voor de termijn waarbinnen hoger beroep ingesteld kan worden.
De Raad van State overweegt dat de rechtbank de uitspraak niet op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt, omdat de griffier de uitspraak niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn aan de huidige gemachtigde heeft verzonden. Hierdoor was het hoger beroep, dat op 7 september 2006 werd ingesteld, niet te laat. De Raad van State oordeelt echter dat de argumenten in het hoger-beroepschrift niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 november 2006.