ECLI:NL:RVS:2006:AZ4865

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200607634/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Staandehouding en redelijk vermoeden van illegaal verblijf in vreemdelingenrecht

In deze zaak gaat het om de staandehouding van een vreemdeling door de politie, die plaatsvond op 25 september 2006. De verbalisanten kregen een melding over een man met een Oost-Europees uiterlijk die zich verdacht gedroeg in de nabijheid van een schoolplein. Bij aankomst op de locatie troffen de verbalisanten de man aan, die zich niet kon legitimeren. De enige identificatie die hij kon tonen was een verkoperspas van het straatjournaal en een voordeelurenabonnement van de NS. Na controle in het vreemdelingenadministratiesysteem bleek de vreemdeling daar niet in geregistreerd te staan. Dit leidde tot de conclusie dat er, op basis van objectieve maatstaven, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. De rechtbank had dit niet onderkend, wat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoger beroep aanvoerde.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat de omstandigheden, waaronder het ontbreken van een identiteitsbewijs en de controle in het vreemdelingenadministratiesysteem, voldoende waren om de vreemdeling staande te houden op basis van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had ook onterecht schadevergoeding aan de vreemdeling toegekend, aangezien de beslissing van de rechtbank was gebaseerd op een onjuist oordeel.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er werd geen schadevergoeding toegekend en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 6 december 2006.

Uitspraak

200607634/1.
Datum uitspraak: 6 december 2006
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/47177 van de rechtbank 's Gravenhage van 11 oktober 2006 in het geding tussen:
[vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2006 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 oktober 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel bevolen en hem schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 oktober 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 20 oktober 2006 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 betoogt de minister dat de rechtbank door te overwegen
- samengevat - dat de omstandigheid dat de vreemdeling in het kader van een controle ter uitvoering van algemene politietaken geen identiteitsbewijs kon overleggen, geen naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kon opleveren, heeft miskend dat dat vermoeden tevens is gebaseerd op een controle van de persoonsgegevens van de vreemdeling in het geautomatiseerde vreemdelingenadministratiesysteem.
2.1.1. In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 26 september 2006 is, voorzover thans van belang, het volgende vermeld:
"Op maandag 25 september 2006 omstreeks 19.50 uur, kregen wij, verbalisanten de melding dat er een manspersoon met een Oost-Europees uiterlijk, gemillimeterd rossig haar, grijze jas en een blauwe rugtas achter een meisje had aangelopen en constant naar haar aan het kijken was tijdens het spelen op het schoolplein. Tevens hadden andere kinderen dit ook al gezien en had hij volgens de melder ook enige tijd naar hen gekeken. Dit alles zou hebben plaatsgevonden in de omgeving van de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Vervolgens zijn wij, verbalisanten, gaan zoeken in de omgeving van de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Vervolgens troffen wij, de voornoemde persoon aan op de [straatnaam] te [plaatsnaam]. Bij aanspreken probeerde de man in eerste instantie weg te rennen, maar staakte zijn vlucht na een tiental meters. Vervolgens kon de staande gehouden persoon zich op geen enkele wijze legitimeren, behalve een verkoperspas van het straatjournaal en een voordeelurenabonnement van de NS.
Na controle in het vreemdelingensysteem bleek dat de betrokkene daarin niet voorkwam."
2.1.2. De verbalisanten hebben de vreemdeling in het kader van de uitoefening van de algemene politietaken verzocht zich te legitimeren. Nadat was gebleken dat de vreemdeling dat niet kon, hebben zij het vreemdelingenadministratiesysteem geraadpleegd. Daarin kwam de vreemdeling niet voor. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 16 februari 2005 in zaak no. 200500341/1 (ter voorlichting van partijen aangehecht), is onder die omstandigheden sprake van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. De vreemdeling kon vervolgens derhalve worden staandegehouden krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt mitsdien.
2.2. Grief 2, gericht tegen de toekenning van schadevergoeding aan de vreemdeling, slaagt evenzeer nu die beslissing is gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaren, aangezien de enige door hem aangedragen beroepsgrond louter betrekking heeft op het ontbreken van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en die grond gelet op het voorafgaande niet slaagt. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 oktober 2006 in zaak no. AWB 06/47177;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
Voorzitter w.g. Peute
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006
391
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak