ECLI:NL:RVS:2006:AZ4865
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- M.G.J. Parkins de Vin
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Staandehouding en redelijk vermoeden van illegaal verblijf in vreemdelingenrecht
In deze zaak gaat het om de staandehouding van een vreemdeling door de politie, die plaatsvond op 25 september 2006. De verbalisanten kregen een melding over een man met een Oost-Europees uiterlijk die zich verdacht gedroeg in de nabijheid van een schoolplein. Bij aankomst op de locatie troffen de verbalisanten de man aan, die zich niet kon legitimeren. De enige identificatie die hij kon tonen was een verkoperspas van het straatjournaal en een voordeelurenabonnement van de NS. Na controle in het vreemdelingenadministratiesysteem bleek de vreemdeling daar niet in geregistreerd te staan. Dit leidde tot de conclusie dat er, op basis van objectieve maatstaven, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. De rechtbank had dit niet onderkend, wat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in zijn hoger beroep aanvoerde.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. De Afdeling bestuursrechtspraak stelde vast dat de omstandigheden, waaronder het ontbreken van een identiteitsbewijs en de controle in het vreemdelingenadministratiesysteem, voldoende waren om de vreemdeling staande te houden op basis van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had ook onterecht schadevergoeding aan de vreemdeling toegekend, aangezien de beslissing van de rechtbank was gebaseerd op een onjuist oordeel.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er werd geen schadevergoeding toegekend en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 6 december 2006.