2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de minister dat, samengevat weergegeven, de rechtbank, door te overwegen dat de besluiten op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen omdat de minister de reacties van de behandelend psychiaters van de vreemdelingen sub 1 en 2 op de medische adviezen van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 29 juni 2005 niet aan het BMA heeft voorgelegd, heeft miskend dat de vreemdelingen geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud van de medische adviezen naar voren hebben gebracht, zodat nader onderzoek niet was aangewezen.
2.2. De door de minister aan de besluiten ten grondslag gelegde adviezen van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) zijn deskundigenadviezen aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien zodanige adviezen op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze zijn opgesteld, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag in beginsel van zulke adviezen uitgaan.
2.2.1. Het BMA heeft op 29 juni 2005 medische adviezen uitgebracht over zowel de vreemdeling sub 1 als de vreemdeling sub 2, waarin de door de behandelend psychiaters vóór die datum verstrekte informatie is betrokken. De minister heeft vervolgens de vreemdelingen in de gelegenheid gesteld een reactie op deze adviezen te geven.
2.2.2. Bij brief van 15 juli 2005 heeft de behandelend psychiater van de vreemdeling sub 1 gereageerd op het BMA-advies over zijn cliënt. Uit deze reactie blijkt dat tussen het BMA en de behandelend psychiater van de vreemdeling sub 1 verschil van inzicht bestaat over de uit de gegevens te trekken conclusie omtrent de mogelijkheden van een adequate, dan wel effectieve behandeling van de klachten in Algerije en omtrent de vraag of uitblijven van die behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Deze omstandigheid leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het door het BMA verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en dat het BMA op basis daarvan niet tot zijn bevindingen heeft kunnen komen. Nu de brief ook overigens geen concrete aanknopingspunten bevat voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister niet zonder nader onderzoek mocht uitgaan van het BMA advies over de vreemdeling sub 1. De rechtbank heeft dit miskend. De grief slaagt in zoverre.
2.2.3. Bij brief van 18 juli 2005 heeft de behandelend psychiater van de vreemdeling sub 2 in reactie op het BMA advies over haar cliënt, onder verwijzing naar de voorafgaand aan dat advies door haar verstrekte informatie, onder meer naar voren gebracht dat de vreemdeling sub 2 vanwege haar medische problematiek niet in staat is korte afstanden te reizen in haar directe woonomgeving, dan wel naar het behandelinstituut te reizen anders dan met speciaal individueel vervoer, en dat het, mede gelet daarop en op de suïcidaliteit van de vreemdeling sub 2 in het verleden, in de lijn der verwachting ligt dat bij terugkeer naar Algerije een medische noodsituatie ontstaat die niet te couperen is. De brief van 18 juli 2005 bevat hiermee een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid, dan wel volledigheid van het medische advies over de vreemdeling sub 2, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister niet zonder nader onderzoek mocht uitgaan van het BMA advies over de vreemdeling sub 2. De grief faalt in zoverre.
2.3. In de tweede grief voert de minister aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit ten aanzien van de vreemdelingen sub 3 voor vernietiging in aanmerking komt, nu dit voor een wezenlijk deel berust op de besluiten ten aanzien van de vreemdelingen sub 1 en 2.
2.3.1. Uit de vorenstaande rechtsoverweging 2.2.2. volgt dat, voor zover de rechtbank ter motivering van haar oordeel heeft verwezen naar haar oordeel over het besluit ten aanzien van de vreemdeling sub 1, de klacht terecht is voorgedragen. Niettemin geeft deze geen aanleiding tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu uit de vorenstaande rechtsoverweging 2.2.3. volgt dat, voor zover het besluit ten aanzien van de vreemdelingen sub 3 steunt op de overwegingen inzake de medische omstandigheden van de vreemdeling sub 2, de rechtbank terecht tot haar oordeel is gekomen.
2.4. De resterende grieven hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover deze betrekking heeft op zaak no. AWB 05/39930, en voor het overige te worden bevestigd. De Afdeling zal de zaak no. AWB 05/39930 met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.