ECLI:NL:RVS:2006:AZ4829

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604329/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening vergunning voor Stichting Nieuwe Wereld met betrekking tot milieu- en geluidshinder

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 december 2006 uitspraak gedaan over de herziening van een vergunning die was verleend aan de stichting "Stichting Nieuwe Wereld" voor het oprichten en in werking hebben van een centrum voor educatie en landschapsonderhoud op het perceel Van Zijlweg 3 te Wapserveen, gemeente Westerveld. De herziening volgde op een eerdere uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2006, waarin bepaalde voorschriften van de vergunning waren vernietigd. De stichting had een vergunning aangevraagd op basis van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, en het besluit tot verlening van deze vergunning was op 28 april 2006 genomen. Dit besluit werd ter inzage gelegd op 4 mei 2006, waarna appellanten beroep instelden tegen dit besluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 16 november 2006 behandeld. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.I.M. Dekker, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. M. de Haan en J.C.M.G. Stapper, waren aanwezig. De Afdeling overwoog dat het bestreden besluit, dat enkele nieuwe voorschriften ten aanzien van geluid- en geurhinder aan de vergunning verbond, in wezen een herhaling was van het eerdere besluit van 17 februari 2004. De Afdeling concludeerde dat het bestreden besluit niet op rechtsgevolg was gericht, omdat het geen nieuwe rechtsgevolgen creëerde die niet al door het eerdere besluit waren teweeggebracht.

De Afdeling oordeelde dat de aan de vergunning verbonden voorschriften, waaronder voorschrift 6.4 dat schreeuwsessies reguleert, voldoende bescherming bieden tegen geluidhinder. Appellanten betoogden dat de geluidshinder van schreeuwsessies niet adequaat was ingeschat, maar de Afdeling oordeelde dat de vastgestelde grenswaarden in overeenstemming waren met de geluidbelasting die optreedt bij dergelijke sessies. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200604329/1.
Datum uitspraak: 20 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2006 heeft verweerder, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2006 in zaak no.
200403128/1, opnieuw een beslissing genomen met betrekking tot de verlening aan de stichting "Stichting Nieuwe Wereld" van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een centrum voor educatie, vorming, training, verblijfsmogelijkheden en landschapsonderhoud op het perceel Van Zijlweg 3 te Wapserveen, gemeente Westerveld. Dit besluit is op 4 mei 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.I.M. Dekker, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. M. de Haan en J.C.M.G. Stapper.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2.    Bij besluit van 17 februari 2004 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting.
Bij uitspraak van 1 februari 2006 in zaak no.
200403128/1heeft de Afdeling dit besluit vernietigd voor zover het de daaraan verbonden voorschriften 6.1 en 6.2 betreft, alsmede voor zover daaraan geen voorschriften zijn verbonden voor zover deze nodig zijn ter voorkoming dan wel beperking van geurhinder van dampen uit de doucheruimten. Voorts heeft de Afdeling verweerder opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Naar aanleiding van deze uitspraak van de Afdeling heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3.    De Afdeling overweegt dat het besluit van 17 februari 2004, met uitzondering van de aan de vergunning verbonden voorschriften 6.1 en 6.2, onherroepelijk is geworden. Met het bestreden besluit heeft verweerder beoogd, met inachtneming van bovengenoemde uitspraak, enkele nieuwe voorschriften ten aanzien van geluid- en geurhinder aan de vergunning te verbinden. Voor het overige vormt het bestreden besluit slechts een herhaling van het besluit van 17 februari 2004. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een herhaald besluit slechts een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, indien het rechtsgevolgen in het leven roept die niet reeds door een eerder besluit teweeg waren gebracht. In zoverre is het bestreden besluit derhalve niet op rechtsgevolg gericht. Voor zover het beroep tegen dit deel van het besluit is gericht, kan het niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.4.    Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
Bij de toepassing van deze bepaling komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.5.    Appellanten kunnen zich niet verenigen met het aan de vergunning verbonden voorschrift 6.4. Zij vrezen voor geluidhinder vanwege de zogeheten schreeuwsessies. Appellanten betogen dat verweerder een te geringe toeslag op de gemeten geluidbelasting in rekening heeft gebracht. Volgens appellanten is het schreeuwen tijdens de schreeuwsessies wat betreft de mate van hinder vergelijkbaar met muziekgeluid, waarvoor in paragraaf 6.2 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening een straffactor van 10 dB(A) wordt aanbevolen.
Voorts stellen appellanten zich op het standpunt dat voorschrift 6.4 niet kan worden nageleefd. Uit het door het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau opgestelde akoestisch rapport van 5 april 2006 blijkt volgens hen dat de grenswaarden reeds bij 8 schreeuwende personen worden overschreden, terwijl 20 personen per keer aan de schreeuwsessies deelnemen.
2.5.1.    Ingevolge voorschrift 6.4 mag, in afwijking van het gestelde in voorschrift 6.1, een schreeuwsessie in de groepsaccommodatie niet meer dan 3 keer per jaar worden uitgevoerd (van 07.00 tot 23.00 uur), waarbij een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) is toegestaan op de in het bedoelde voorschrift genoemde locaties van:
- 44 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 44 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur.
In dat geval bedragen de maximale geluidniveaus:
- 54 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur;
- 54 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur.
In dit geval moet dit worden vastgelegd in het logboek.
2.5.2.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan ontheffing worden verleend om maximaal 12 maal per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de geluidgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie uit de vergunning. Het gaat dan om bijzondere activiteiten (incidentele bedrijfssituaties), welke niet worden gerekend tot de representatieve bedrijfssituatie. De schreeuwsessies kunnen worden aangemerkt als dergelijke incidentele bedrijfssituaties.
Op grond van voorschrift 6.4 mogen per jaar drie schreeuwsessies plaatsvinden in de groepsaccommodatie. Daarnaast mogen op grond van voorschrift 6.3 maximaal zes maal per jaar levende muziek, dansen en veilingen in de danstent worden uitgevoerd, waarvoor eveneens afwijkende geluidgrenswaarden gelden. In totaal is derhalve voor minder dan 12 incidentele bedrijfssituaties per jaar ontheffing verleend van de geluidgrenswaarden die in de voorschriften 6.1 en 6.2 zijn opgenomen. In het akoestisch rapport van 5 april 2006 is berekend dat een schreeuwsessie met twintig personen ter plaatse van de woning van appellanten een geluidbelasting zal veroorzaken van 44 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en van 54 dB(A) voor het piekniveau. Verweerder heeft deze waarden als grenswaarden in voorschrift 6.4 opgenomen.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voorschrift 6.4 een toereikende bescherming biedt tegen geluidhinder vanwege de schreeuwsessies.
Anders dan appellanten hebben gesteld, sluiten de grenswaarden in voorschrift 6.4 aan bij de geluidbelasting die volgens het akoestisch rapport optreedt bij een schreeuwsessie met twintig personen. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat voorschrift 6.4 niet kan worden nageleefd.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll             w.g. Van der Maesen de Sombreff
Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006
190-483.