ECLI:NL:RVS:2006:AZ4822

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605644/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor kap van bomen in Schiedam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 juni 2006 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de vergunning die het college van burgemeester en wethouders van Schiedam op 1 september 2005 had verleend aan de naamloze vennootschap "N.V. ONS IBOR" voor de kap van verschillende bomen aan het Bospad te Schiedam. Het college had het bezwaar van appellant op 27 januari 2006 ongegrond verklaard, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat appellant als belanghebbende kon worden aangemerkt, maar dat de kapvergunning niet gepubliceerd hoefde te worden, omdat deze aan de vergunninghouder was toegezonden en niet aan een breder publiek gericht was. Appellant stelde dat hij niet voldoende was geïnformeerd over de relevante gegevens tijdens de bewaarfase, maar de rechtbank oordeelde dat het college aan zijn informatieplicht had voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 december 2006 behandeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 20 december 2006.

Uitspraak

200605644/1.
Datum uitspraak: 20 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. VEROR 06/442 van de rechtbank Rotterdam van 23 juni 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (hierna: het college) aan de naamloze vennootschap "N.V. ONS IBOR" een vergunning verleend voor de kap van tien elzen, vier populieren, drie essen, een iep, drie esdoorns en acht wilgen aan het Bospad te Schiedam.
Bij besluit van 27 januari 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2006, verzonden op 28 juni 2006, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 20 augustus 2006 heeft appellant een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2006, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Veen en E. Otterspeer, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Zoals de rechtbank heeft vooropgesteld en volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2003 in zaak no.
200300591/1(AB 2004, 229) dient een appellant, om belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te zijn, bij een besluit tot verlening van een kapvergunning, een hem persoonlijk aangaand belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. In de regel kan slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft.
Blijkens de stukken woont appellant op een afstand van ongeveer honderd meter van de plaats waar de inmiddels gekapte bomen stonden en had hij vanuit zijn woning zicht op de bomen. Gelet hierop heeft de rechtbank, anders dan het college in zijn antwoord aanvoert, appellant terecht als belanghebbende aangemerkt.
2.2.    Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de onderhavige kapvergunning niet gepubliceerd hoefde te worden, aangezien ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb de bekendmaking van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht, en waarvan in dit geval sprake is, geschiedt door toezending of uitreiking van het besluit. De onderhavige kapvergunning is aan de vergunninghouder toegezonden. Ook de algemene plaatselijke verordening van Schiedam, krachtens welke de onderhavige kapvergunning is verleend, bevat niet de plicht dit besluit te publiceren. Artikel 3:42 van de Awb is hier niet van toepassing. Dat het college van de zakelijke inhoud van het besluit kennis heeft gegeven onder de rubriek gemeenteberichten in Het Nieuwe Stadsblad van 7 september 2005, maakt dit niet anders.
2.3.    Evenmin met succes betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college heeft nagelaten hem tijdens de bewaarfase alle relevante gegevens te verstrekken. Het college heeft appellant immers bij brief van 8 november 2005 medegedeeld dat de op de kapvergunning betrekking hebbende stukken gedurende één week voor de hoorzitting op het Stadskantoor ter inzage lagen, zodat is voldaan aan het vereiste van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb. Dat appellant van deze inzagemogelijkheid geen gebruik heeft wensen te maken, kan het college niet worden tegengeworpen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek           w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006
164-496.