ECLI:NL:RVS:2006:AZ4791

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602524/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Binnenstad - Vossenberg/Zonnekwartier' vastgesteld door gemeenteraad van Vught

Op 20 december 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan 'Binnenstad - Vossenberg/Zonnekwartier', vastgesteld door de gemeenteraad van Vught op 5 juli 2005. Appellant, wonend te [woonplaats], heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De zaak werd behandeld op 7 november 2006, waarbij appellant werd bijgestaan door mr. I.J. Verbaan en verweerder vertegenwoordigd was door mr. A.J.J.M. Damen. Ook de gemeenteraad van Helmond was als partij aanwezig, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en mr. A. Jansen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woontoren en een appartementencomplex aan het Willem Prinzenplein, wat appellant als onaanvaardbaar beschouwt vanwege de impact op zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest voor vermindering van zonlichtinval, verlies van privacy en een toename van verkeersdrukte. Verweerder heeft echter geoordeeld dat het plan in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is en past binnen het beleid van de gemeenteraad voor een herstructureringsoperatie in de wijk.

De Afdeling heeft overwogen dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de belangen van de nieuwe woningen zwaarder wegen dan de bezwaren van appellant. De Afdeling concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602524/1.
Datum uitspraak: 20 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Vught, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2005, het bestemmingsplan "Binnenstad - Vossenberg/Zonnekwartier" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 februari 2006, kenmerk 1119672, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant per faxbericht van 4 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 april 2006.
Bij brief van 6 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek is van gemeentezijde een nader stuk ontvangen. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. I.J. Verbaan en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Damen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Helmond, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en mr. A. Jansen, ambtenaren van de gemeente.
Na afloop van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De gemeenteraad is in de gelegenheid gesteld om het na afloop van het vooronderzoek ontvangen stuk nader aan te vullen. Bij brief van 13 november is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, van welke gelegenheid door appellant gebruik is gemaakt.
Met toestemming van partijen is een tweede onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover het betreft twee plandelen met de bestemming "Wonen" en de nadere aanduiding "gestapeld" aan het Willem Prinzenplein. Hiertoe voert hij aan dat het plan, mede gezien de toegestane hoogte van de woontoren en het appartementencomplex die hier gerealiseerd zullen worden, in stedenbouwkundig opzicht onaanvaardbaar is. Appellant vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat, door verstening van de omgeving, vermindering van zonlichtinval en verlies aan privacy, doordat vanaf hoger gelegen verdiepingen direct in zijn tuin kan worden gekeken. Verweerder is voorts ten onrechte niet ingegaan op de stelling van appellant dat het oprichten van gebouwen ter plaatse nadelig zal zijn voor de verkeersveiligheid en verkeersdrukte en -overlast met zich zal brengen. Appellant is van mening dat het na zitting toegestuurde bezonningsrapport niet objectief is, nu het een gemeentelijk stuk betreft.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan op deze punten niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Naar de mening van verweerder is het plan in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar en past het binnen zijn beleid inzake zuinig ruimtegebruik. Hoewel het realiseren van de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing de zonlichttoetreding en de privacy op het perceel van appellant wel in enige mate zal beperken, acht hij dat in een stedelijke omgeving aanvaardbaar.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Blijkens de plantoelichting beoogt de gemeenteraad van Helmond met het plan een herstructureringsoperatie ten oosten van het stadscentrum mogelijk te maken, waarbij ernaar wordt gestreefd om het stedelijke gebied aantrekkelijker te maken voor midden- en hogere inkomens en een gelijke verhouding tussen het aantal huur- en koopwoningen te bewerkstelligen. Het plan maakt de herstructurering van twee buurten mogelijk, "Zonnekwartier" en "Vossenberg". Deze buurten zijn op dit moment grotendeels gesloopt en liggen in de wijk "Binnenstad", die op dit moment voor het merendeel uit goedkopere huurwoningen bestaat.
De buurt waarin de door appellant bestreden plandelen liggen, Zonnekwartier, ligt direct ten oosten van het stadscentrum. Aan de westelijke en noordelijke zijde van de locatie waarop de plandelen betrekking hebben liggen twee straten, het Oostende en de Uiverlaan, die een route met een zware verkeersfunctie vormen. De gemeenteraad van Helmond is van mening dat de ruimtelijke begeleiding van deze route door de bestaande bebouwing onduidelijk is en dat de doorgaande route op dit moment via het Oostende, langs het Willem Prinzenplein de Willem Prinzenstraat in lijkt te gaan.
2.5.2.    Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in twee bouwvlakken aan het Willem Prinzenplein, ten zuiden van de woning van appellant. Deze bouwvlakken hebben de bestemming "Wonen" en de nadere aanduiding "g gestapeld". Op de plankaart staat bij één van de bouwvlakken de aanduiding "-/33" en bij het andere bouwvlak "-/15". Uit het renvooi bij de plankaart blijkt dat het getal na de schuine streep de bouwhoogte in meters aangeeft.
2.5.3.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen en parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen binnen woningvlakken met op de plankaart als code de letter "g", woningen uitsluitend in gestapelde vorm worden gebouwd.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, onder g, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de bouwhoogte van woningen niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
2.5.4.    Op het plandeel met de aanduiding "-/33" is, op een afstand van ongeveer 17 meter van de woning van appellant, een woontoren gepland, waarvan de toegestane breedte van de aan het Willem Prinzenplein gelegen zijde ongeveer 12 meter bedraagt. Naar achteren toe loopt de toegestane breedte over een afstand van ongeveer 16 meter uit tot ongeveer 20 meter. Uit de toelichting op het plan blijkt dat deze woontoren volgens de gemeenteraad de toegang tot de wijk "Binnenstad" moet gaan vormen.
Op het plandeel met de aanduiding "-/15" mag, op ongeveer 15 meter van de woning van appellant, een appartementencomplex gerealiseerd worden met een toegestane breedte van ongeveer 54 meter, en een diepte van maximaal 16 meter.
2.5.5.    In het na de zitting van de gemeenteraad ontvangen rapport van 10 november 2006 is de invloed van de woontoren en het appartementencomplex weergegeven op de zontoetreding tot het perceel van appellant op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december, om 11.00, 13.00, 15.00 en 16.00 uur.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Het standpunt van verweerder dat de door appellant bestreden plandelen in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar zijn, is, gezien het stedelijke karakter van de omgeving en de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig acht, niet onredelijk.
Wat betreft de bezwaren ten aanzien van de aantasting van privacy en zonlichtinval op het perceel van appellant en verstening van de omgeving, overweegt de Afdeling dat, gelet op de afstand van de desbetreffende bouwvlakken tot de woning van appellant, de ligging ten opzichte van zijn perceel en de ligging van de woning in een stedelijke omgeving in aanmerking genomen, verweerder hieraan geen groter gewicht heeft behoeven toe te kennen dan aan de belangen die zijn gediend met het realiseren van de nieuwe woningen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat uit het nader toegezonden bezonningsrapport blijkt dat de zonlichttoetreding tot het perceel van appellant, behoudens de periode rond 21 december, voor het overgrote deel van de dag slechts in geringe mate zal afnemen als gevolg van de mogelijk gemaakte bebouwing. De enkele omstandigheid dat het een gemeentelijk rapport betreft, leidt niet tot het oordeel dat het rapport niet als nadere toelichting op de zonlichttoetreding op het perceel van appellant heeft kunnen dienen.
Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersintensiteit door het oprichten van de woontoren en het appartementencomplex zodanig zal toenemen, dat verweerder niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen verlenen aan de bestreden plandelen. Gezien het streven van de gemeenteraad om de doorgaande route over de Oostende en de Uiverlaan te verduidelijken, valt niet te verwachten dat met het plan de verkeersveiligheid op het Willem Prinzenplein zal afnemen.
2.7.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" en de nadere aanduiding "gestapeld" aan het Willem Prinzenplein.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren         w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006
12-528.