ECLI:NL:RVS:2006:AZ4784

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602352/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor detailhandel in tuinmaterialen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van gedeputeerde staten van Gelderland om een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor het gebruik van een perceel aan de Kruisstraat 25 te Gendt voor detailhandel in tuinmaterialen. Het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard had deze verklaring aangevraagd, maar het college van gedeputeerde staten weigerde deze op basis van het geldende bestemmingsplan en het streekplan. Appellant, die het perceel gebruikt voor detailhandel, stelde dat het college ten onrechte had geoordeeld dat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen uitzonderingen gemaakt konden worden op basis van het streekplan.

De Raad van State oordeelde dat het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch gebied (A)' heeft en dat het gebruik van het perceel voor detailhandel in strijd is met deze bestemming. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de conclusie van de rechtbank Arnhem dat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het streekplan aan het verlenen van de verklaring van geen bezwaar in de weg stond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het streekplan een terughoudend beleid hanteert voor het toelaten van niet-agrarische functies in het landelijk gebied.

Daarnaast werd het betoog van appellant dat hij op basis van een eerdere verklaring van geen bezwaar uit 1997 mocht vertrouwen op een positieve beslissing, verworpen. De Raad van State concludeerde dat de eerdere verklaring niet van toepassing was op de huidige aanvraag en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200602352/1.
Datum uitspraak: 20 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/2406 en 05/2479 van de rechtbank Arnhem van 7 maart 2006 in het geding tussen:
1.     appellant,
2.     het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) geweigerd de door het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college) gevraagde verklaring van geen bezwaar, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), te verlenen voor het gebruik van het perceel aan de Kruisstraat 25 te Gendt, gemeente Lingewaard (hierna: het perceel) ten behoeve van detailhandel in tuinmaterialen, inclusief opslag en verkoop van zand, grond en grind, en de bij dit gebruik behorende gebouwen, erfverharding en leidingen.
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft het college van gedeputeerde staten het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 mei 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van antwoord gediend.
[partij] en het college zijn in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is P. Mulder namens het college als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1989" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied (A)". Appellant gebruikt het perceel ten behoeve van detailhandel in tuinmaterialen, inclusief de opslag en verkoop van zand, grond en grind. Dit gebruik is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft het college van gedeputeerde staten verzocht om een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO om dit gebruik te legaliseren. Het college van gedeputeerde staten heeft geweigerd deze verklaring te verlenen, omdat het gebruik in strijd is met het in het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) neergelegde beleid.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college van gedeputeerde staten zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het streekplan aan het verlenen van de verklaring van geen bezwaar in de weg stond.
2.2.1.    Dit betoog faalt. In het streekplan is het perceel aangewezen als "Landelijk gebied D". De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het uitgangspunt van het streekplan is dat een terughoudend beleid geldt voor het toelaten van andere dan agrarische functies binnen "Landelijk gebied D" en dat op basis van dit uitgangspunt voor niet-agrarische bedrijvigheid slechts onder omstandigheden uitzonderingen worden gemaakt. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat niet is gebleken dat het college van gedeputeerde staten voor het hierboven bedoelde gebruik een uitzondering had moeten maken, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het streekplan aan het verlenen van de verklaring van geen bezwaar in de weg stond.
2.3.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college van gedeputeerde staten zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ook het ontwerp-streekplan "Gelderland 2005" (hierna: het ontwerp-streekplan) aan het verlenen van de verklaring van geen bezwaar in de weg stond.
2.3.1.    Dit betoog faalt eveneens. Het ontwerp-streekplan sluit vestiging van detailhandel in het buitengebied uit. Daarnaast worden grootschalige winkelvoorzieningen in de regio ingepast in binnenstedelijke en randstedelijke (perifere) locaties. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het perceel niet als perifere locatie kan worden aangemerkt, zodat het college van gedeputeerde staten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag niet past binnen het ontwerp-streekplan.
2.4.    Het betoog dat er, gelet op de in 1997 afgegeven verklaring van geen bezwaar, op vertrouwd mocht worden dat het college van gedeputeerde staten opnieuw een verklaring van geen bezwaar zou afgegeven, faalt ook. De verklaring uit 1997 is verleend met het oog op het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een loods voor een tuincentrum op het perceel en niet ten behoeve van de legalisering van bedrijfsactiviteiten die niet onder het begrip "tuincentrum" kunnen worden begrepen. De door appellant ter zitting benadrukte omstandigheid dat de bij de aanvraag van die verklaring van geen bezwaar behorende tekening voorzag in meer dan alleen de bouw van een loods, maakt, wat daar verder van zij, dit niet anders. De Afdeling verwijst in dit verband naar de uitspraken van 11 september 2000 in zaak no. 199902374/1 (JB 2000/229) en 24 juli 2002 in zaak nos.
200102923/1 en 200102924/1. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit de in 1997 afgegeven verklaring van geen bezwaar niet het vertrouwen mocht worden ontleend dat het college van gedeputeerde staten voor het in de aanvraag van 17 maart 2004 omschreven gebruik van het perceel een verklaring van geen bezwaar zou verlenen.
2.5.    Anders dan appellant betoogt, is de Afdeling ten slotte van oordeel dat de rechtbank, gezien het vorenstaande, terecht heeft overwogen dat het college van gedeputeerde staten niet meer behoefde in te gaan op de bezwaren van appellant over het geluidsaspect.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006
218-531.