ECLI:NL:RVS:2006:AZ4781

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602484/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van het college vernietigd. Het college had op 28 september 2004 een dwangsom opgelegd aan de wederpartij om bebouwing op een perceel te verwijderen en het gebruik in strijd met het bestemmingsplan te staken. De wederpartij had bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaar wel ontvankelijk was, omdat de wederpartij zijn adreswijziging niet tijdig had doorgegeven, wat leidde tot een vertraging in de ontvangst van het besluit. Het college stelde dat de wederpartij in verzuim was, maar de rechtbank oordeelde dat de handelwijze van het college ook een rol speelde in de vertraging. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheid dat het besluit de wederpartij niet tijdig had bereikt, niet volledig aan hem kon worden toegerekend. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602484/1.
Datum uitspraak: 20 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende, gevestigd te Heeze,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05 / 2287 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 21 februari 2006 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2004 heeft appellant aan [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel kadastraal bekend Heeze, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] (verder: het perceel) aanwezige bebouwing te verwijderen en het in het besluit nader omschreven met het bestemmingsplan strijdige gebruik te staken.
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft appellant het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 februari 2006, verzonden op 22 februari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 april 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R.S. Klaver, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is [wederpartij], als belanghebbende, daar gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant stelt dat de rechtbank het door [wederpartij] tegen de beslissing op bezwaar ingestelde beroep ten onrechte gegrond heeft verklaard en de omstandigheid dat het bezwaarschrift van [wederpartij] is ingekomen na afloop van de bezwaartermijn ten onrechte verschoonbaar heeft geacht. Appellant stelt daartoe dat [wederpartij] in verzuim is geweest door zijn adreswijziging niet aan het college door te geven. Naar de mening van het college volgt hieruit dat de omstandigheid dat de lastgeving niet aan [wederpartij] kon worden besteld, geheel voor rekening van [wederpartij] komt. Derhalve is de indiening van een bezwaarschrift door [wederpartij] buiten de bezwaartermijn niet verschoonbaar, aldus appellant. Appellant noemt daarbij twee uitspraken van de Afdeling.
2.2.    Het betoog van appellant faalt. De door appellant genoemde uitspraken van de Afdeling hebben betrekking op de vraag of toezending van het besluit naar het door de geadresseerde van dat besluit opgegeven adres kan worden aangemerkt als een op de voorgeschreven gedane bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb). De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzending per aangetekende post naar het op dat moment bij het college bekende adres van [wederpartij] moet worden aangemerkt als het op juiste wijze bekendmaken van het besluit als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Daarmee is het besluit in werking getreden en heeft de bezwaartermijn een aanvang genomen. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van [wederpartij] buiten deze bezwaartermijn is ingekomen bij appellant.
In navolging van de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat het besluit op juiste wijze is bekendgemaakt onverlet laat dat in de handelwijze van het college grond kan worden gevonden voor het oordeel dat het indienen van het bezwaarschrift door [wederpartij] buiten de bezwaartermijn verschoonbaar moet worden geacht. De rechtbank heeft daarbij terecht betrokken dat appellant in het retour komen van het aan [wederpartij] toegezonden besluit aanleiding heeft gezien bij de gemeente Waalre, waar [wederpartij] woonachtig was, te informeren naar zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, maar dat appellant vervolgens enkele maanden heeft laten verstrijken alvorens deze informatie werd verkregen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat [wederpartij] zijn adreswijziging gedurende de bezwaartermijn heeft doorgegeven aan de gemeentelijke basisadministratie en dat appellant door een meer adequate handelwijze nog tijdens de bezwaartermijn van deze adreswijziging op de hoogte had kunnen zijn. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de omstandigheid dat het besluit [wederpartij] niet tijdig heeft bereikt in belangrijke mate niet aan hem is toe te rekenen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [wederpartij] onder deze omstandigheden in verzuim is geweest. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel         w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer       ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2006
317-481.