ECLI:NL:RVS:2006:AZ4776

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606665/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • H.A. Bultema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Heerlerheide Zuid - deelgebied 'Litscherveld'

Op 12 december 2006 deed de Raad van State uitspraak in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Heerlerheide Zuid - deelgebied Litscherveld', vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 25 november 2005. Verzoeksters, die zich verzetten tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Limburg, stelden dat de goedkeuring ten onrechte was verleend. Ze voerden aan dat de in het plan opgenomen randweg gedeeltelijk op hun bedrijfsperceel zou worden aangelegd, wat zou leiden tot areaalverlies en tijdelijke stillegging van hun bedrijfsvoering. Bovendien zouden de geplande woningen te dicht bij hun bedrijf komen te staan, waardoor niet meer voldaan kon worden aan de geldende voorschriften inzake geluidhinder.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat het besluit van 8 augustus 2006, waarbij goedkeuring aan het plan werd verleend, in strijd was met de wet, omdat het plan van rechtswege was goedgekeurd. De wettelijke termijn voor het bekendmaken van het goedkeuringsbesluit was verstreken, waardoor het plan automatisch goedgekeurd was. De Voorzitter concludeerde dat het beroep in de hoofdzaak waarschijnlijk gegrond zou worden verklaard en dat het besluit van 8 augustus 2006 vernietigd zou worden.

Desondanks oordeelde de Voorzitter dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de bouw van de woningen en de aanleg van de randweg niet op korte termijn konden worden gerealiseerd. De verzoeksters konden daarom niet aantonen dat er onomkeerbare gevolgen zouden optreden als het verzoek werd afgewezen. De Voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200606665/2.
Datum uitspraak: 12 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeksters], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2005 heeft de gemeenteraad van Heerlen het bestemmingsplan "Heerlerheide Zuid - deelgebied 'Litscherveld'" vastgesteld.
Bij besluit van 8 augustus 2006, no. 2006/35342 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoeksters bij brief van 7 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2006.
Bij brief van 13 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2006, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 december 2006. Ter zitting zijn verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. T.M.T.M. Lindeman, advocaat te Maastricht, en [gemachtigde], de gemeenteraad van Heerlen, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en ing. G.N.C. van der Nat, ambtenaar van de gemeente, en [partij] en "V.O.C. B.V.", als belanghebbende, vertegenwoordigd door E.W.D. Stassen, gehoord.
Verweerder is niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3.    De Voorzitter overweegt ten aanzien van het bestreden besluit van verweerder het volgende.
Behoudens in het geval als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en in het geval dat geen bedenkingen zijn ingediend tegen het vastgestelde plan, welke gevallen zich hier niet voordoen, wordt ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO, een besluit tot goedkeuring geacht te zijn genomen, indien binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzageligging van het vastgestelde plan geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen. Ingevolge artikel 10:29, tweede lid, van de Awb kan de goedkeuring niet worden ingetrokken.
Blijkens de stukken liep de wettelijke termijn van terinzageligging van het vastgestelde plan af op 1 februari 2006. De omstandigheid dat in de publicaties is vermeld dat het vastgestelde plan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen, derhalve van 5 januari 2006 tot en met 15 februari 2006, maakt dit niet anders, aangezien een terinzagelegging gedurende een langere termijn geen invloed heeft op de termijn als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de WRO. Derhalve eindigde bedoelde termijn voor bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring van dit plan op 1 augustus 2006. Het besluit van verweerder, waarbij goedkeuring is verleend aan het plan, is evenwel eerst op 8 augustus 2006 genomen en eerst op 10 augustus 2006 aan de gemeenteraad van Heerlen bekendgemaakt.
Gelet hierop is ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de WRO het plan van rechtswege goedgekeurd. Nu het plan van rechtswege is goedgekeurd, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder door dit bij zijn besluit van 8 augustus 2006 te vervangen, hetgeen de facto neerkomt op een intrekking van de goedkeuring van rechtswege, in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld. De Voorzitter verwacht daarom dat het beroep in de hoofdzaak gegrond zal worden verklaard, dat het besluit van 8 augustus 2006 door de Afdeling zal worden vernietigd en dat vervolgens het beroep zal worden geacht mede te zijn gericht tegen de goedkeuring van rechtswege. De Afdeling kan in de hoofdzaak slechts tot vernietiging van het goedkeuringsbesluit van rechtswege overgaan, indien moet worden geoordeeld dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten worden geacht, dan wel dat het recht anderszins onjuist is toegepast.
Gelet op het vorenstaande zal de Voorzitter, in het licht van de vraag of verwacht kan worden dat de goedkeuring van rechtswege in de hoofdzaak in stand zal blijven, beoordelen of hetgeen verzoeksters aanvoeren dient te leiden tot schorsing van het bestreden besluit van 8 augustus 2006 aangezien dit besluit, indien het verzoek wordt afgewezen, in werking zal treden en onomkeerbare gevolgen met zich kan brengen.
2.4.    Het plan voorziet onder meer in een woningbouwlocatie ten noorden van de Huisbergerstraat en ten westen van de Schelsberg.
2.5.    Verzoeksters stellen dat aan de plandelen ter plaatse van de woningbouwlocatie ten onrechte goedkeuring is verleend en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van die plandelen te voorkomen.
Hiertoe voeren zij aan dat de in het plan opgenomen randweg voor de woningbouw gedeeltelijk op het bedrijfsperceel van verzoeksters zal worden aangelegd, zodat zij areaalverlies zullen lijden. Verder brengt de noodzakelijke herinrichting van het perceel een tijdelijke stillegging van de bedrijfsvoering mee. Volgens verzoeksters komen de in het plan voorziene woningen te dicht bij het bedrijf te staan, waardoor met de huidige bedrijfsvoering niet meer kan worden voldaan aan de geldende voorschriften ter zake van geluidhinder.
2.6.    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Voorzitter vast dat de bouw van de woningen en de aanleg van de randweg in het noordoostelijke deel van de woningbouwlocatie, in de directe nabijheid van het bedrijfsperceel van verzoeksters, niet ter hand kunnen worden genomen zolang twee stukken grond, waaronder een stuk grond dat eigendom is van een van beide verzoeksters, nog niet door de betrokken projectontwikkelaar zijn verworven. Mede gelet op het feit dat voor deze stukken grond nog geen onteigeningsprocedure is gestart, valt niet te verwachten dat deze plandelen op korte termijn zullen worden verwezenlijkt.
2.7.    Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Voorzitter niet gebleken van een spoedeisend belang. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren            w.g. Bultema
Voorzitter             ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2006
400