ECLI:NL:RVS:2006:AZ4774

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606996/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffingen Flora en faunawet door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 december 2006 uitspraak gedaan over de verzoeken van de stichting 'Stichting de Faunabescherming' om voorlopige voorzieningen met betrekking tot ontheffingen verleend door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Deze ontheffingen waren gebaseerd op artikel 68 van de Flora en faunawet (Ffw) en betroffen de bescherming van knobbelzwanen, hazen en wilde eenden. De zaak volgde op eerdere uitspraken van de rechtbank Haarlem, die op 14 augustus 2006 de beslissingen van het college had vernietigd en de primaire besluiten had geschorst. Het college had vervolgens nieuwe besluiten op bezwaar genomen, maar verzoekster verzocht om schorsing van deze besluiten.

De Voorzitter van de Afdeling, J.E.M. Polak, heeft overwogen dat de schorsing van de eerdere ontheffingen inmiddels was vervallen en dat de nieuwe besluiten op bezwaar van 19 september 2006 op juiste wijze gevolg gaven aan de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De Voorzitter concludeerde dat er geen reden was om de nieuwe ontheffingen opnieuw te schorsen, aangezien deze specifiek waren beperkt tot gebieden waar eerder schade was geconstateerd. De Voorzitter benadrukte dat de bodemprocedure in februari 2007 zou plaatsvinden, en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de nieuwe besluiten niet aan de wettelijke eisen voldeden.

De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, met de opmerking dat de ontheffingen pas in gebruik genomen mogen worden na vaststelling van preventieve maatregelen door de Faunabeheereenheid. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 december 2006.

Uitspraak

200606996/3.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken van de stichting "Stichting de Faunabescherming", gevestigd te Amstelveen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland
tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06-5518, 06-5524, 06-5598,
06-5602, 06-5607, 06-5519, 06-5525, 06-5599, 06-5603, 06-5608 van de rechtbank Haarlem van 14 augustus 2006 in het geding tussen:
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
1.    Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 13 juni 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college), ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 februari 2006 en voor zover hier van belang, drie nieuwe beslissingen op bezwaar genomen en de bij de primaire besluiten van 19 januari, 24 februari en 18 maart 2005 aan de stichting Faunabeheereenheid Noord-Holland (hierna: Faunabeheereenheid) verleende ontheffingen op grond van artikel 68 van de Flora en faunawet (hierna: Ffw) voor respectievelijk knobbelzwanen, hazen en wilde eenden gehandhaafd, onder wijziging en aanvulling van de motivering van de primaire besluiten.
Bij uitspraak van 14 augustus 2006, verzonden op 17 augustus 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, de tegen deze nieuwe beslissingen op bezwaar door verzoekster ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze beslissingen vernietigd en met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de primaire besluiten tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissingen op bezwaar geschorst.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 21 september 2006, per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2006.
Bij afzonderlijke besluiten van 19 september 2006, verzonden op 13 oktober 2006, heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter en voor zover hier van belang, drie nieuwe beslissingen op bezwaar genomen. Daarbij zijn de primair verleende ontheffingen voor respectievelijk knobbelzwanen, hazen en wilde eenden herroepen en nieuwe ontheffingen verleend die uitsluitend zien op het werkgebied van Faunabeheereenheid voor zover het daarbij de bekende postcodegebieden betreft.
Bij brieven van 20 oktober 2006, ingekomen bij de rechtbank Haarlem op 23 oktober 2006, heeft verzoekster tegen deze nieuwe beslissingen op bezwaar beroep ingesteld. Tevens heeft zij ten aanzien van de daarbij opnieuw verleende ontheffingen voor de knobbelzwanen en de hazen verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 10 november 2006 heeft de rechtbank Haarlem de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekster ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief, ingekomen bij de Afdeling op 17 november 2006, heeft verzoekster, voor zover hier van belang, verzocht om ook ten aanzien van de bij besluit van 19 september 2006 verleende ontheffing voor wilde eenden een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 18 november 2006 heeft verzoekster een reactie gegeven op het ingestelde hoger beroep.
Bij brieven van 21 november 2006 en 28 november 2006 hebben respectievelijk verzoekster en het college nadere stukken ingediend.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 november 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door respectievelijk [secretaris] en [voorzitter] van verzoekster, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra en mr. F.A. Textor, beiden advocaat te Amsterdam, en Faunabeheereenheid, vertegenwoordigd door [voorzitter] van Faunabeheereenheid, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter genomen nieuwe besluiten op bezwaar van 19 september 2006, waarbij op grond van artikel 68 Ffw opnieuw ontheffingen zijn verleend voor knobbelzwanen, hazen en wilde eenden, worden geacht onderwerp te zijn geworden van het hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb. Van de zijde van verzoekster is van rechtswege een beroep tegen deze besluiten ontstaan, nu daarmee niet aan haar bezwaren tegemoet is gekomen.
2.2.    Verzoekster heeft de Voorzitter verzocht om de bij besluiten van 19 september 2006 opnieuw verleende ontheffingen te schorsen.
2.3.    De Voorzitter stelt voorop dat de schorsing van de primair verleende ontheffingen door de voorzieningenrechter, welke schorsing van kracht was tot zes weken na 13 oktober 2006, de datum van verzending van de nieuwe beslissingen op bezwaar, inmiddels is vervallen. Naar het oordeel van de Voorzitter is met de nieuwe beslissingen op bezwaar van 19 september 2006, die uitdrukkelijk zijn beperkt tot gebieden waarvan bekend is dat zich daar in het verleden schades hebben voorgedaan (de zogenoemde bekende postcodegebieden), op een juiste wijze gevolg gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter, zodat daarin geen reden is gelegen om wederom tot schorsing over te gaan.
In de bodemprocedure moet worden beoordeeld of de bij besluiten van 19 september 2006 verleende ontheffingen, gelet met name op de eisen die artikel 68 Ffw daaraan stelt, in rechte stand kunnen houden. Dit vergt een nadere beoordeling, waartoe de voorlopige voorzieningprocedure zich minder goed leent. Daarvoor is te minder aanleiding nu bevorderd zal worden dat behandeling van de bodemprocedure in februari 2007 zal plaatsvinden. Dat de besluiten voor de betrekkelijk korte periode tot de uitspraak in de bodemprocedure buiten werking moeten worden gesteld omdat op voorhand zou moeten worden geoordeeld dat deze de rechterlijke toets niet zouden kunnen doorstaan, is de Voorzitter niet gebleken. Voor het oordeel dat deze besluiten geen steun vinden in de Beleidsnotitie Flora- en faunawet dan wel dat die beleidsnotitie in strijd is met de wet, bestaat voorshands geen grond.
Verder stelt de Voorzitter vast dat de thans verleende ontheffingen voor de bekende postcodegebieden, naar ter zitting is gebleken, niet zien op het gebied "De Abtskolk-De Putten", voor welk gebied door de Voorzitter van de Afdeling bij uitspraak van 29 december 2004 bij wijze van voorlopige voorziening is bepaald dat het moet worden behandeld als ware het aangemerkt als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Vogelrichtlijn ten behoeve van de dwerggans, zodat er reeds daarom geen aanleiding is om in de vraag te treden of die uitspraak gevolgen moet hebben voor de beoordeling van het onderhavige verzoek.
2.4.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om de verzoeken tot schorsing in te willigen. Daarbij wordt voorts nog in aanmerking genomen dat van de ontheffingen slechts gebruik mag worden gemaakt nadat door Faunabeheereenheid is vastgesteld dat ten minste twee in het handboek Faunaschade van het Faunafonds omschreven preventieve maatregelen tevergeefs zijn ingezet. Aannemelijk is dat wanneer zich hangende de bodemprocedure een dergelijke situatie voordoet, behoefte bestaat aan voortvarend ingrijpen, ter voorkoming van belangrijke schade.
2.5.    De conclusie is dat de verzoeken om een voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af;
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Molenaar
Lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006