ECLI:NL:RVS:2006:AZ4773

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200606187/1 en 200606187/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M. Oosting
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Heidemeer 2005 en goedkeuring door de gemeenteraad van Heerenveen

Op 14 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Heerenveen het bestemmingsplan "Heidemeer 2005" vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Fryslân op 18 juli 2006. Tegen deze goedkeuring heeft een appellant, wonend in Heerenveen, op 22 augustus 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State, met het verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak werd op 27 oktober 2006 ter zitting behandeld, waarbij de appellant en zijn medestanders aanwezig waren, evenals de gemeenteraad van Heerenveen, vertegenwoordigd door mr. S.A. Doelman.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de beroepstermijn voor de appellant en de vijf anderen die zich bij het beroep aansloten, is verlopen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep van de vijf anderen niet-ontvankelijk is. De Voorzitter heeft vervolgens de inhoudelijke beoordeling van het bestemmingsplan uitgevoerd. Hij concludeerde dat de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Wonen (W)" en "Tuin (T)" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellant had aangevoerd dat de bouw van drie woningen niet noodzakelijk was en dat dit de verkeersveiligheid zou aantasten. De Voorzitter oordeelde echter dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten tot goedkeuring van het plan, en dat de communicatie over het plan niet in strijd was met de wettelijke regels.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 13 december 2006.

Uitspraak

200606187/1 en 200606187/2.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Heerenveen,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft de gemeenteraad van Heerenveen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 februari 2006, het bestemmingsplan "Heidemeer 2005" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 18 juli 2006, kenmerk 00648592, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 18 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2006, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 14 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2006, heeft [appellant] medegedeeld dat het beroep moet worden geacht mede te zijn ingediend namens [5 anderen].
Bij brief van 16 oktober 2006 heeft verweerder medegedeeld geen aanleiding te zien voor het indienen van een verweerschrift.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2006, waar appellanten, in de persoon van [appellant] en bijgestaan door [2 anderen], zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Heerenveen, vertegenwoordigd door mr. S.A. Doelman, ambtenaar van de gemeente.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Ontvankelijkheid
2.2.    Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO) wordt, voor zover hier van belang, binnen twee weken na de bekendmaking van het besluit omtrent goedkeuring, dit besluit met het bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd. Ingevolge artikel 56a, onder b, van de WRO vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag van de terinzagelegging van het besluit omtrent goedkeuring overeenkomstig artikel 28, zesde lid, van de WRO.
2.3.    Het besluit van verweerder is bekendgemaakt op 24 juli 2006. De terinzagelegging diende derhalve uiterlijk op 7 augustus 2006 aan te vangen. De terinzagelegging ving aan op 3 augustus 2006. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 3 augustus 2006 en geëindigd op 13 september 2006.
2.4.    Vast staat dat de brief van 14 september 2006 is gedateerd en ingekomen na afloop van de beroepstermijn. Hieruit volgt dat het beroep voor zover dat is ingediend door [5 anderen] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Toetsingskader
2.5.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van  de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.6.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het woon- en recreatiecomplex Heidemeer en omgeving.
Het standpunt van appellant
2.7.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Wonen (W)" en "Tuin (T)" die voorzien in drie woningen ten zuiden van de woning van appellant.
Appellant stelt daartoe dat de bouw van drie woningen niet nodig is om de verwezenlijking van het plan financieel mogelijk te maken. In dat kader stelt hij dat de op de gemeentelijke begrotingen opgenomen bedragen met betrekking tot de opbrengsten van de woningen onjuist zijn en dat financiële afspraken met projectontwikkelaars onduidelijk zijn.
Appellant stelt voorts dat het plan een ernstige aantasting van de verkeersveiligheid inhoudt, nu het thans aanwezige voetpad ten gevolge van de bouw van de drie woningen op de in het plan voorziene locatie zal verdwijnen en ook het langzame verkeer derhalve over de weg het Heidemeer zelf moet worden afgewikkeld.
Appellant heeft tevens bezwaar tegen de wijze waarop het gemeentebestuur over de planvorming heeft gecommuniceerd.
Het standpunt van verweerder
2.8.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd. Verweerder acht de bouw van drie woningen op de in het plan voorziene locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar. Volgens verweerder leidt het verdwijnen van het voetpad ten gevolge van de verwezenlijking van de woningen niet tot verkeersonveiligheid.
De vaststelling van de feiten
2.9.    Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1.    De plandelen met de bestemmingen "Wonen (W)" en "Tuin (T)" liggen tussen de weg het Heidemeer en de Rotstergaastweg, ten zuiden van de woning van appellant. De gronden ter plaatse van de plandelen zijn onbebouwd. Op die gronden is onder meer een voetpad aanwezig.
De weg het Heidemeer is thans ingericht als wijkontsluitingsweg.
2.9.2.    In de plantoelichting staat dat in het verleden werd beoogd het plangebied in te richten als onderdeel van een grootschalig recreatief verblijfscomplex met 600 bungalows met bijbehorende voorzieningen. De gronden ter plaatse van de in het geding zijnde plandelen waren daarbij aangewezen als bufferzone tussen het beoogde recreatiegebied Heidemeer en de bestaande bebouwing aan de Rotstergaastweg. In de plantoelichting staat dat bij de ontwikkeling van het bungalowpark bleek dat het plan niet langer rendabel was. Dit heeft geleid tot een koerswijziging, waarbij het gebied zich nu in overwegende mate manifesteert als een permanent woongebied, met enkele recreatieve elementen. Gelet op deze koerswijziging is het volgens de plantoelichting ook niet langer nodig een bufferzone te hanteren zoals die in het vorige plan was voorzien.
Het oordeel van de Voorzitter
2.10.    Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt met het plan onder meer woningbouw mogelijk gemaakt in de voormalige bufferzone tussen het Heidemeer en de Rotstergaastweg, omdat een dergelijke zone niet langer nodig is nu het plangebied niet langer is voorzien als bungalowpark maar als woonwijk.
In het algemeen kunnen aan een geldend plan geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen die hij op grond van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.11.    Gelet op de in de plantoelichting vermelde ontwikkelingen in het plangebied heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het bestemmingsplan opgenomen mogelijkheden voor woningbouw op de onderhavige plandelen vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is. De stelling van appellant dat het opnemen van de mogelijkheden voor woningbouw op de onderhavige plandelen niet noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de financiële uitvoerbaarheid van het plan, wat daarvan ook zij, kan hieraan, nu dit niet ziet op de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van de nu voorziene woningbouw, niet af doen.
2.12.    Vast staat dat het thans in de voormalige bufferzone aanwezige voetpad ten gevolge van de verwezenlijking van de in de desbetreffende plandelen mogelijk gemaakte drie woningen zal verdwijnen. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zal de straat het Heidemeer ter hoogte van de plandelen worden heringericht tot woonstraat voor het wijkeigen verkeer, waarbij de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfuncties en waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door het gemeentebestuur voorgestane invulling van het Heidemeer als woonstraat niet kan worden verwezenlijkt. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van de in het geding zijnde plandelen niet zal leiden tot een ernstige aantasting van de verkeersveiligheid.
2.13.    Met betrekking tot de stelling van appellant dat de communicatie over het plan gebrekkig is geweest, merkt de Voorzitter op dat dit aspect in deze procedure slechts aan de orde kan komen in het kader van de vraag of bij de totstandkoming van het plan en de besluitvorming daarover in strijd is gehandeld met de in de WRO en de Awb gestelde regels daaromtrent. Daarvan is niet gebleken.
2.14.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan voornoemde plandelen.
Het beroep is ongegrond.
2.15.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskostenveroordeling
2.16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep, voor zover ingediend door [5 anderen], niet-ontvankelijk
II.    verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond;
III.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Taal
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006
325-481.