ECLI:NL:RVS:2006:AZ4319

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604899/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Lisse voor het aanleggen van een boot in de Greveling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant, wonend te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lisse, dat hem op straffe van bestuursdwang had gelast om het aanleggen van een boot in de Greveling binnen vier weken te staken. Dit besluit was genomen op 29 november 2005, waarna het college op 28 februari 2006 het bezwaar van appellant ongegrond verklaarde. De voorzieningenrechter verklaarde op 24 mei 2006 het beroep van appellant ongegrond.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde. De zaak werd behandeld op 6 november 2006, waar appellant in persoon verscheen, bijgestaan door E.P. Blaauw, en het college vertegenwoordigd was door mr. T.J. van der Geer. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Lisse had gehandeld door zijn schip aan te meren in de Greveling.

De Raad van State concludeerde dat de beroepsgronden van appellant niet wezenlijk verschilden van die welke eerder door de voorzieningenrechter waren verworpen. Er waren geen gewijzigde feiten of omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 december 2006.

Uitspraak

200604899/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2614 en 06/2618 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 mei 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Lisse.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lisse (hierna: het college) appellant op straffe van bestuursdwang gelast om het aanleggen van de boot […] in de Greveling binnen vier weken te staken.
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter),  voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door E.P. Blaauw, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.J. van der Geer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Eerder heeft het college bij besluit van 6 december 2004 aan appellant een last onder dwangsom tot verwijdering van het vaartuig […] uit het water van de Greveling opgelegd, waaraan appellant niet heeft voldaan.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 9 juni 2005 inzake die last overwogen dat appellant, door zijn schip in de Greveling aan te meren, in strijd met artikel 5:17 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Lisse (hierna: de APV) heeft gehandeld en het college derhalve bevoegd en gehouden was om daartegen handhavend op te treden. Voorts heeft de voorzieningenrechter daarbij de door appellant inzake onderscheidenlijk de toepasselijkheid van het Binnenvaart Politie Reglement, de kwalificatie van het schip als vaartuig, het gelijkheidsbeginsel en subsidiair de bevoegdheid van het college om ontheffing te verlenen, voorgedragen beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Verder heeft de voorzieningenrechter niet aannemelijk geacht dat de met de APV strijdige situatie kan worden gelegaliseerd en geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die het college aanleiding hadden moeten geven om van handhavend optreden af te zien.
Het door appellant tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.    De beroepsgronden die appellant thans heeft voorgedragen, verschillen niet van die, welke daarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen.
Aldus is slechts aan de orde of appellant gewijzigde feiten of veranderde omstandigheden heeft gesteld in verband waarmee thans tot een ander oordeel moest worden gekomen. Dat is niet het geval.
2.3.    De conclusie is dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de voorzieningenrechter het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb     w.g. Klein
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006.
176-384.