ECLI:NL:RVS:2006:AZ4311
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- C.W. Mouton
- C.H.M. van Altena
- Rechtspraak.nl
Intrekking van grafrechten door college van burgemeester en wethouders van Bodegraven
In deze zaak gaat het om de intrekking van grafrechten door het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven. Op 24 mei 2004 heeft het college de besluiten van 27 februari 2001, waarbij het grafrecht van verzoeker op een begraafplaats was overgeschreven, ingetrokken. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 7 juni 2005. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 28 april 2006 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waardoor het grafrecht weer aan verzoeker werd toegekend. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 november 2006 behandeld. Appellant, die in persoon verscheen, stelde dat de intrekking van de grafrechten onterecht was, omdat deze zonder schriftelijke verklaring van de oorspronkelijk rechthebbende was gebeurd. De rechtbank had overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de intrekking van een besluit dat formele rechtskracht heeft en geen inhoudelijke gebreken vertoont, na verloop van meer dan drie jaar.
De Afdeling oordeelde dat de overschrijving van de grafrechten op verzoek van de inmiddels overleden partij had plaatsgevonden en dat er geen rechtsmiddelen waren aangewend tegen de besluiten van 27 februari 2001. De intrekking van deze besluiten was niet gerechtvaardigd, omdat er geen zwaarwegend belang was gesteld door appellant. De rechtszekerheid stond in de weg aan de intrekking van de besluiten na drie jaar, enkel op basis van een mogelijk gebrek in de aanvraag.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 december 2006.