ECLI:NL:RVS:2006:AZ4311

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604364/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van grafrechten door college van burgemeester en wethouders van Bodegraven

In deze zaak gaat het om de intrekking van grafrechten door het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven. Op 24 mei 2004 heeft het college de besluiten van 27 februari 2001, waarbij het grafrecht van verzoeker op een begraafplaats was overgeschreven, ingetrokken. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 7 juni 2005. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 28 april 2006 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, waardoor het grafrecht weer aan verzoeker werd toegekend. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 november 2006 behandeld. Appellant, die in persoon verscheen, stelde dat de intrekking van de grafrechten onterecht was, omdat deze zonder schriftelijke verklaring van de oorspronkelijk rechthebbende was gebeurd. De rechtbank had overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de intrekking van een besluit dat formele rechtskracht heeft en geen inhoudelijke gebreken vertoont, na verloop van meer dan drie jaar.

De Afdeling oordeelde dat de overschrijving van de grafrechten op verzoek van de inmiddels overleden partij had plaatsgevonden en dat er geen rechtsmiddelen waren aangewend tegen de besluiten van 27 februari 2001. De intrekking van deze besluiten was niet gerechtvaardigd, omdat er geen zwaarwegend belang was gesteld door appellant. De rechtszekerheid stond in de weg aan de intrekking van de besluiten na drie jaar, enkel op basis van een mogelijk gebrek in de aanvraag.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 december 2006.

Uitspraak

200604364/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4603 van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 april 2006 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven (hierna: het college) de besluiten van 27 februari 2001, waarbij het grafrecht, behorend bij de graven[…], […] en […] op [begraafplaats] te [plaats], van [verzoeker] is overgeschreven, ingetrokken.
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2006, verzonden op 2 mei 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 24 mei 2004 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brieven van 10 juli en 4 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2006 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
Bij brief van 24 augustus 2006 heeft het college de Afdeling medegedeeld dat het in de uitspraak van de rechtbank berust.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van [verzoeker]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2006 waar appellant, in persoon, en [verzoeker], in persoon, bijgestaan door mr. J.A. Dullaart, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het college heeft de besluiten van 27 februari 2001 ingetrokken, omdat de grafrechten op naam van [verzoeker] zijn overgeschreven, zonder een schriftelijke verklaring van de oorspronkelijk rechthebbende. De rechtbank heeft ter vernietiging van het besluit van 7 juni 2005 overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen verzet dat het college een besluit dat formele rechtskracht heeft en geen inhoudelijke gebreken vertoont na verloop van meer dan drie jaren wordt ingetrokken, omdat het niet schriftelijk zou zijn aangevraagd.
2.2.    Appellant klaagt dat zij aldus heeft miskend dat - samengevat - de grafrechten in strijd met de wet op naam van [verzoeker] zijn overgeschreven.
2.3.    Dit betoog faalt. Voldoende is komen vast te staan dat de overschrijving van de grafrechten heeft plaatsgevonden op verzoek van thans wijlen [partij]. Tegen de besluiten van 27 februari 2001 zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat die in rechte onaantastbaar zijn. Intrekking daarvan mag slechts plaatsvinden, indien een voldoende zwaarwegend belang daartoe aanleiding geeft. Zodanig belang heeft appellant niet gesteld en daarvan is evenmin gebleken. De rechtszekerheid verzet zich ertegen dat het college de besluiten van 27 februari 2001 na drie jaar intrekt, louter omdat is geconstateerd dat mogelijk een gebrek aan de vorm van de aanvraag van die besluiten heeft gekleefd.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb      w.g. Klein
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006.
176-384.