ECLI:NL:RVS:2006:AZ4309

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509840/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • J.G.C. Wiebenga
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan St. Isidorushoeve 2003 en goedkeuring door de Raad van State

Op 13 december 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "St. Isidorushoeve 2003" dat door de gemeenteraad van Haaksbergen was vastgesteld. Het plan, dat op 16 februari 2005 was goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Overijssel, werd door twee appellanten betwist. Appellante sub 1 stelde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht was, omdat het de bedrijvigheid op haar percelen zou beperken en geen bedrijfswoning toestond. Appellanten sub 2 vreesden onaanvaardbare hinder en overlast door de nabijheid van een garagebedrijf en autoboxen. De Raad van State oordeelde dat de gemeenteraad voldoende rekening had gehouden met de belangen van de appellanten en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. Echter, de Raad vernietigde het besluit voor zover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woonhuizen" betrof, omdat de motivering hiervoor ondeugdelijk was. De Raad concludeerde dat de afstandscriteria uit de VNG-brochure niet correct waren toegepast en dat de bezwaren van appellanten tegen de lichtmasten onvoldoende waren gemotiveerd. De Raad verklaarde het beroep van appellanten sub 2 deels gegrond en het beroep van appellante sub 1 geheel ongegrond. De provincie Overijssel werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellanten sub 2.

Uitspraak

200509840/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], gevestigd te Haaksbergen,
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2005 heeft de gemeenteraad van Haaksbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 januari 2005, het bestemmingsplan "St. Isidorushoeve 2003" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 oktober 2005, kenmerk RWB/2005/834, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij faxbericht van 30 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en appellanten sub 2 bij faxbericht van 30 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2005, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 18 januari 2006.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het gemeentebestuur van Haaksbergen. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2006, waar [appellant sub 2] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Haaksbergen, vertegenwoordigd door de heer J. Deunk, ambtenaar van de gemeente. Appellante sub 1 is, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het beroep van [appellante sub 1]
Standpunt van appellante
2.3.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover het betreft het perceel [locatie 1] en het perceel, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen, sectie […], no. […], waaraan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is toegekend. Hiertoe voert zij aan dat de in het plan opgenomen milieuzonering binnen deze bestemming ten onrechte de bedrijvigheid op haar percelen beperkt. Onder het vorige plan waren op deze percelen meer categorieën van bedrijven toegestaan.
Appellante stelt voorts dat deze bestemming ten onrechte geen bedrijfswoning toestaat op het perceel [locatie 1], terwijl op twee andere percelen wel een bedrijfswoning is toegestaan.                                                      Verder zou het voor deze bestemming geldende maximale bebouwingspercentage 100 moeten bedragen, in plaats van 85.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan, voor zover door appellante bestreden, in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het in zoverre goedgekeurd. De bedrijfszonering is opgenomen om de situering van bedrijven af te stemmen op gevoelige bestemmingen in de omgeving. Voorts acht verweerder de in het plan neergelegde regeling met betrekking tot bedrijfswoningen en het maximale bebouwingspercentage voor bedrijfspercelen van 85 niet onredelijk. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van appellante.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het plan voorziet in een actualisering van de voorheen voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Met het plan is beoogd om een eenduidig beeld te geven van de gehele kern van Sint Isidorushoeve en de planologische regeling voor het gebied aan te passen aan de feitelijk bestaande situaties.
2.5.2.    Appellante huurt het perceel [locatie 1] en is eigenares van het perceel, kadastraal bekend gemeente Haaksbergen, sectie […], no. […]. Deze percelen hebben de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
2.5.3.    Ingevolge artikel 8, onder A, sub 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Bedrijfsdoeleinden" bestemd voor ambachtelijke, groothandels- en/of nijverheidsbedrijven -inclusief een bedrijfswoning, voor zover reeds aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel voor zover genoemd in de bijlage "lijst nieuwe bedrijfswoningen"-, met dien verstande dat:
a. op de gronden die op de kaart zijn aangeduid met "zone A", uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijven;
b. op de gronden die op de kaart zijn aangeduid met "zone B", uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 en, indien de grootste afstand niet meer bedraagt dan 50 meter, categorie 3 van de lijst van bedrijven;
c. op de gronden die op de kaart zijn aangeduid met "zone C", uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2;
d. op de gronden die op de kaart zijn aangeduid met "zone D", uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1, 2 en 3 van de lijst van bedrijven.
In de bij het plan behorende lijst van bedrijven is een kolom opgenomen waarin per bedrijfscategorie de grootste afstand staat vermeld.
Ingevolge artikel 8, onder B, aanhef en sub 1b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag het bebouwingspercentage van een bouwperceel ten hoogste 85 bedragen. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, wordt onder bouwperceel verstaan een stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bebouwing met één gebouw of bij elkaar horende gebouwen is toegestaan.
2.5.4.    Op het perceel [locatie 1] staat een bedrijfswoning. Deze woning is opgenomen in de lijst met bestaande bedrijfswoningen. Het perceel [locatie 1] ligt deels in zone C en deels in zone D. De gemeenteraad van Haaksbergen is van mening dat de functies wonen en bedrijvigheid niet met elkaar zijn te harmoniëren. Daarom is het beleid erop gericht om bedrijven en woonhuizen van elkaar te scheiden.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De zonevaststelling in het plan is bepaald aan de hand van de mate van overlast die de onderscheidene bedrijfscategorieën met zich kunnen brengen voor gevoelige bestemmingen. Appellante heeft niet gemotiveerd waarom de zonevaststelling met betrekking tot haar percelen in dit geval onredelijk zou zijn. Aan de omstandigheid dat onder het vorige plan zwaardere bedrijfscategorieën waren toegestaan, kunnen geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan op dit uitgangspunt een uitzondering had moeten worden gemaakt. Verweerder heeft in navolging van de gemeenteraad kunnen oordelen dat het niet toestaan van bepaalde categorieën bedrijvigheid op de percelen van appellante in verband met de nabijheid van gevoelige bestemmingen nodig is in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
2.6.1.    Nu de woning op het perceel [locatie 1] reeds is opgenomen in de bij het plan behorende lijst met bestaande bedrijfswoningen, mist het beroep van appellante op dit punt feitelijke grondslag.
2.6.2.    Ter zitting heeft de gemeenteraad nader toegelicht dat hij heeft willen uitsluiten dat percelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" volledig zouden kunnen worden bebouwd, onder meer om op deze percelen nog parkeerruimte over te houden. Appellante heeft niet gemotiveerd waarom het voor haar noodzakelijk is een bebouwingspercentage van meer dan 85 te hebben. Gelet hierop heeft verweerder een bebouwingspercentage van ten hoogste 85 voor percelen met deze bestemming in redelijkheid als toereikend kunnen aanmerken.
2.6.3.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 2]
Standpunt van appellanten
2.7.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woonhuizen" ten westen van hun woning aan de [locatie 2], het plandeel met de bestemming "Autoboxen" en artikel 7, onder B, aanhef en sub 2b, van de planvoorschriften. Zij vrezen onaanvaardbare hinder, overlast en verlies van privacy.
Appellanten zijn van mening dat de situering van het plandeel met de bestemming "Woonhuizen" uit milieuhygiënisch oogpunt onaanvaardbaar is. De in het plan opgenomen bijgebouwenregeling maakt het in theorie mogelijk dat de te realiseren woning wordt gebouwd tot op de hiernaast gelegen begraafplaats, terwijl de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) uitgaat van een indicatieve afstand van 10 meter vanaf een begraafplaats, waarop niet gebouwd mag worden. Niet is gemotiveerd waarom is afgeweken van deze afstand.
Daarnaast bevindt zich op een afstand van 12 meter van het plandeel met de bestemming "Woonhuizen" het plandeel met de bestemming "Autoboxen". De in de VNG-brochure genoemde indicatieve afstand van 30 meter is in het plan niet aangehouden. Ten onrechte is voor de berekening van de, uit de VNG-brochure volgende, indicatieve afstand tussen het garagebedrijf en het bouwvlak op het perceel met de bestemming "Woonhuizen" uitgegaan van de afstand van het bouwvlak van het garagebedrijf tot het bouwvlak voor de op te richten woning. Die afstand bedraagt 30 meter in plaats van de aan te houden afstand van 16 meter. Bovendien is verweerder volgens appellanten ten onrechte ongemotiveerd afgeweken van het advies van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving (hierna: PCFL), waarin is overwogen dat de locatie van het plandeel stedenbouwkundig niet wenselijk is omdat het is ingeklemd tussen de begraafplaats, een garagebedrijf en de woningen aan de [locatie 2].
Appellanten vrezen dat de autoboxen die met het plan worden mogelijk gemaakt, zullen worden gebruikt ten behoeve van het nabijgelegen garagebedrijf. Mede in verband met de bijgebouwenregeling en het afwijken van de indicatieve afstand had verweerder aan dit plandeel goedkeuring moeten onthouden. Ten onrechte bevat de plantoelichting voorts, in afwijking van provinciaal beleid, geen passage omtrent de wijze waarop het plan wordt gehandhaafd.
Ingevolge de planvoorschriften is het op een plandeel met de bestemming "Garagebedrijf" toegestaan om lichtmasten met een maximale hoogte van 10 meter op te richten. Gezien de mogelijkheid om deze lichtmasten op te richten tegen de grens van het hiernaast gelegen plandeel met de bestemming "Woonhuizen" had verweerder aan het planonderdeel met betrekking tot de lichtmasten of aan het aan het garagebedrijf grenzende plandeel met de bestemming "Woonhuizen" goedkeuring moeten onthouden.
Tot slot stellen appellanten dat het bestemmingsplan economisch niet uitvoerbaar is, nu in het plan geen rekening is gehouden met de planschade die zij lijden.
Standpunt van verweerder
2.8.    Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de bestreden plandelen en het bestreden planonderdeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft deze goedgekeurd. Het plandeel met de bestemming "Woonhuizen" is in overeenstemming met de indicatieve afstand van 30 meter van het woonhuis tot het naastgelegen garagebedrijf.
Geen indicatieve afstanden bestaan voor percelen met de bestemming "Autoboxen", en een dergelijke bestemming is niet te vergelijken met een autoparkeerterrein, nu op een dergelijk terrein het parkeren plaatsvindt met grote aantallen auto's in de open lucht. Bovendien zijn de autoboxen gesitueerd op een afstand van 17 tot 20 meter tot de ten oosten hiervan gelegen nieuwe woonwijk en zijn de toegangen tot de boxen van deze woonwijk afgekeerd. Ook zijn de boxen specifiek bestemd, waardoor ze niet ten behoeve van het garagebedrijf mogen worden gebruikt. Er is volgens verweerder dan ook geen reden om een afstand van 30 meter aan te houden tot percelen met de bestemming "Woonhuizen". Gelet op een en ander heeft verweerder het advies van de PCFL niet overgenomen.
Gelet op de afstand tussen de woning van appellanten en het plandeel met de bestemming "Garagebedrijf", acht verweerder het toestaan van het oprichten van lichtmasten tot 10 meter acceptabel.
Appellanten kunnen voorts bij de gemeenteraad een verzoek doen tot vergoeding van eventueel door hen te lijden planschade.
Vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1.    Appellanten wonen op het perceel [locatie 2]. Het plan voorziet onder meer in toekenning van de bestemming "Woonhuizen" aan het plandeel dat betrekking heeft op de ten westen van het perceel van appellanten gelegen gronden. Het plan maakt het mogelijk op deze gronden een vrijstaand woonhuis te bouwen. Het bouwblok bevindt zich op  ongeveer 10 meter afstand van een aan de westzijde gelegen begraafplaats. Het perceel met de bestemming "Woonhuizen" grenst aan de zuidzijde aan een perceel met de bestemming "Autoboxen" en een daaraan grenzend perceel waaraan de bestemming "Garagebedrijf" is toegekend. Tussen het perceel met de bestemming "Begraafplaats" en het perceel waaraan de bestemming "Woonhuizen" is toegekend, bevindt zich een strook grond van ongeveer twee meter breed met de bestemming "Bos/beplantingsstrook".
2.9.2.    Ingevolge artikel 3, onder B, aanhef en sub 2a, van de planvoorschriften geldt voor de tot "Woonhuizen" bestemde gronden dat de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij vrijstaande woonhuizen ten hoogste 50 vierkante meter bedraagt.
Ingevolge artikel 1, onder x, van de planvoorschriften luidt de definitie van een bijgebouw als volgt:
"een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de voorschriften anders is bepaald".
Ingevolge artikel 7, onder B, aanhef en sub 2b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op tot "Garagebedrijf" bestemde gronden ten dienste van de bestemming lichtmasten worden geplaatst waarvan de hoogte maximaal 10 meter mag bedragen.
Ingevolge artikel 12, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Autoboxen" aangewezen gronden bestemd voor de stalling van (motor-)voertuigen en/ of caravans, met daarbij behorende gebouwen en erven.
Ingevolge artikel 17, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Bos/beplantingsstrook" aangewezen gronden bestemd voor (hoog-)opgaande, afschermende beplanting, afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van regenwater, met daarbij behorende andere bouwwerken.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    De Afdeling is van oordeel dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de plantoelichting, welke overigens geen onderdeel is van het bestemmingsplan, dusdanige onjuistheden of onvolkomenheden bevat, dat om die reden reeds geoordeeld dient te worden dat geen goede belangenafweging heeft plaatsgevonden.
2.11.    Voor de vrees van appellanten dat de in de planvoorschriften opgenomen bijgebouwenregeling het mogelijk maakt dat de te realiseren woning tot op de grens van de begraafplaats gebouwd zal worden, bestaat geen grond, nu zich tussen de begraafplaats en het perceel met de bestemming "Woonhuizen" een strook met de bestemming "Bos/beplantingsstrook" bevindt. Deze strook vormt voldoende afscherming tussen de begraafplaats en het perceel met de woonbestemming. Gelet hierop heeft verweerder in dit geval in redelijkheid goedkeuring kunnen verlenen aan het afwijken van de indicatieve afstand uit de VNG-brochure.
2.12.    Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de te bouwen autoboxen niet zullen worden gebruikt voor activiteiten van het garagebedrijf, maar zullen worden verhuurd en slechts zullen dienen om privé-auto's te stallen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het perceel met de bestemming "Autoboxen" niet vergelijkbaar is met een perceel dat als parkeerterrein is bestemd. De geluidsoverlast die een autoparkeerterrein met zich kan brengen is immers over het algemeen ernstiger dan in het geval van autoboxen, nu de auto's in het laatste geval binnen worden geparkeerd en aannemelijk is dat de frequentie waarmee auto's worden geparkeerd lager zal zijn dan bij een parkeerterrein.
2.13.    Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij bij de beoordeling van de vraag of de juiste indicatieve afstand van het garagebedrijf tot de te bouwen woning is aangehouden, is uitgegaan van de afstand van het bouwblok van het garagebedrijf tot de gevel van de te bouwen woning. Verweerder heeft aldus miskend dat bij de bepaling van de hindercirkel in een bestemmingsplan in beginsel als meetpunt de grens van het bestemmingsvlak dan wel van het perceel van het bedrijf dient te gelden, aangezien binnen dat gehele vlak hinderveroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden. Gelet hierop en nu verweerder niet heeft aangegeven op grond van welke argumenten het in dit geval gerechtvaardigd is om af te wijken van de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure, is het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd.
2.14.    Verweerder heeft bij het bestreden besluit verder niet onderkend dat de bezwaren van appellanten tegen de lichtmasten zich niet alleen richten op de gevolgen van deze lichtmasten voor hun perceel, maar vooral tegen de gevolgen van de lichtmasten voor de nieuwe woning op het naastgelegen perceel. Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom een maximale hoogte van de lichtmasten van 10 meter, ondanks de nabijheid van woonhuizen, in verband met de inbraakgevoeligheid van het garagebedrijf nodig is. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet op voorhand aannemelijk is dat de beveiliging van het bedrijf niet op een andere passende wijze kan plaatsvinden.
2.15.    Wat betreft het bezwaar van appellanten dat in de planexploitatieopzet onvoldoende rekening is gehouden met vergoeding van de door hen verwachte planschade, overweegt de Afdeling als volgt.
In de exploitatieopzet van het plan is geen rekening gehouden met planschadevergoedingen. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 ligt het in de rede bij het onderzoek met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van het plan aan mogelijke planschade aandacht te besteden, indien de planschade op voorhand is te voorzien.
Appellanten hebben gesteld dat er planschade zal optreden. Daarbij hebben zij geen argumenten aangevoerd op basis waarvan thans moet worden aangenomen dat deze schade zich daadwerkelijk zal voordoen. Bovendien hebben zij niet gesteld wat de omvang van eventuele planschade zou zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling in het betoog van appellanten geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het plan in strijd met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 heeft goedgekeurd.
2.16.    Gelet op de overwegingen 2.13 en 2.14 berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woonhuizen", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart en artikel 7, onder B, aanhef en sub 2b, van de planvoorschriften. Het beroep is op deze punten gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Voor het overige heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het overige anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Proceskosten
2.17.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellanten sub 2] te worden veroordeeld. Voor een veroordeling in de proceskosten van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellanten sub 2] deels gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 4 oktober 2005, kenmerk RWB/2005/834, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woonhuizen", zoals aangegeven op de bijgevoegde kaart en artikel 7, onder B, aanhef en sub 2b, van de planvoorschriften;
III.    verklaart het beroep van [appellante sub 1] geheel en het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 226,09 (zegge: tweehonderdzesentwintig euro en negen cent); het dient door de provincie Overijssel aan appellanten sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Overijssel aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006
12-528.