200510282/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 23 augustus 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Oss het wijzigingsplan "1e Partiële wijziging bestemmingsplan Danenhoef-Oost" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 december 2005, kenmerk 1129008/1138508, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2006.
Bij brief van 29 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen. Van deze gelegenheid heeft [belanghebbende] gebruik gemaakt.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Oss. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2006, waar [twee van de appellanten] in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ir. J.H.M. van Cuyck, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Oss, vertegenwoordigd door mr. P.W.M. Huijs, ambtenaar van de gemeente en [gemachtigde], namens [belanghebbende].
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellanten
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
Hiertoe voeren zij aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om een toelichting op hun zienswijze te geven. De door het gemeentebestuur georganiseerde bijeenkomst van 18 mei 2005 was bedoeld om voor appellanten de bestaande voornemens toe te lichten.
De bij het dierenpension behorende uitlaatweide, die ligt aan de zijde van de woningen van appellanten, wordt groter. In tegenstelling tot hetgeen het college van burgemeester en wethouders van Oss stelt, wordt met het wijzigingsplan het dierenpension dus vergroot in plaats van verkleind.
Er is bij het vaststellen van het wijzigingsplan ten onrechte uitgegaan van verouderde tekeningen. Naar verwachting zal niet handhavend worden opgetreden tegen te ruime bebouwing van het dierenpension.
Voorts is onduidelijk van welk punt op het perceel van het dierenpension wordt uitgegaan bij het bepalen van de geluidszone. Hierdoor zijn appellanten onzeker ten aanzien van de eventuele invloed van het wijzigingsplan op de uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijven.
2.4. Verweerder heeft het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijze van appellanten door het college van burgemeester en wethouders.
Verweerder is voorts van mening dat het wijzigingsplan voldoet aan de daaraan gestelde voorwaarden en niet in strijd is met het recht. Het perceel waarop het wijzigingsplan betrekking heeft wordt volgens verweerder niet gebruikt voor de bedrijfsvoering van het dierenpension, en op grond van de verleende milieuvergunning mag dit perceel ook niet als zodanig worden gebruikt. Het wijzigingsplan heeft daarom geen gevolgen voor de bedrijfsvoering van het dierenpension.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. Het wijzigingsplan voorziet in verkleining van het plandeel waaraan in het geldende bestemmingsplan "Danenhoef-Oost" de bestemming "Dierenpension" is toegekend ten behoeve van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
2.5.2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften is bij het nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 8, afdeling 3.4 (openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kunnen belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.
2.5.3. Appellanten hebben bij brief van 23 maart 2005 hun zienswijze over het wijzigingsplan ingediend. Op 18 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders een hoorzitting georganiseerd. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt.
2.5.4. Op de plankaart van het wijzigingsplan is dezelfde geluidszone om het dierenpension ingetekend als op de plankaart van het bestemmingsplan "Danenhoef-Oost".
Het oordeel van de Afdeling
2.6. Wat betreft het bezwaar dat appellanten ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om een toelichting op hun zienswijze te geven, oordeelt de Afdeling dat de procedureregels opgenomen in artikel 10, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Danenhoef-Oost" van toepassing zijn. Uit deze voorschriften in samenhang met artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, volgt dat belanghebbenden in staat moeten worden gesteld om hun zienswijze over het ontwerp naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. De procedureregels bevatten geen bepaling, noch een verwijzing naar een bepaling, die het college van burgemeester en wethouders verplicht om de indiener van een zienswijze in de gelegenheid te stellen zijn schriftelijk ingediende zienswijze mondeling toe te lichten. Uit het verslag van de hoorzitting van 18 mei 2005 blijkt overigens dat appellanten, anders dan zij menen, in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze mondeling toe te lichten. Dit bezwaar treft derhalve geen doel.
2.7. Het wijzigingsplan heeft tot gevolg dat het plandeel met de bestemming "Dierenpension" wordt verkleind. Ter zitting is gebleken dat de gronden waarvan appellanten vrezen dat deze als uitlaatweide gebruikt zullen worden, ook onder het bestemmingsplan "Danenhoef-Oost" reeds bestemd waren als "Dierenpension". De Afdeling kan appellanten dan ook niet volgen in hun stelling dat met het wijzigingsplan het dierenpension zal worden vergroot. Appellanten hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat bij het vaststellen van het wijzigingsplan is uitgegaan van verouderde tekeningen.
2.8. Het bezwaar van appellanten dat niet handhavend tegen het dierenpension zal worden opgetreden heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de naleving daarvan. Dit aspect van handhaving kan in deze procedure niet aan de orde komen. Dit bezwaar dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
2.9. De geluidszone die in het wijzigingsplan rondom het perceel met de bestemming "Dierenpension" ligt, is gelijk aan de geluidszone uit het oorspronkelijke plan. Voor de vrees van appellanten dat het wijzigingsplan de uitbreiding van hun bedrijven in gevaar brengt, bestaat derhalve geen grond.
2.10. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006