200603192/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "Blokker Holding B.V.", "Intergamma B.V.", "Ikea B.V.", "Hema B.V.", "Neckermann B.V." en "Otto B.V.", domicilie kiezende te Amsterdam,
appellanten,
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 30 september 2005 heeft verweerder instemming verleend aan de door de stichting "Stichting LightRec" (hierna: LightRec) voor de productgroep verlichtingsapparatuur ingediende mededeling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur.
Bij besluit van 21 maart 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het door appellanten hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2006.
Bij brief van 6 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van LightRec. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B.O. Eschweiler, advocaat te Amsterdam, P.C. Walraven en ing. S. Veenstra, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W. Huiberts en mr. J. Aanen, ambtenaren van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen. Voorts is daar LightRec, vertegenwoordigd door mr. E.W. Canneman, A.C. van der Giessen en ir. H.M.Th. van den Boogaard, als partij gehoord.
2.1. De mededeling waaraan bij het bestreden besluit instemming is verleend, bevat een plan van aanpak voor de inzameling en verwijdering van afgedankte verlichtingsapparatuur.
2.2. Ter zitting hebben appellanten de beroepsgrond met betrekking tot de wijze waarop in de mededeling de financieringsgarantie is geregeld, ingetrokken.
2.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur (hierna: BEA) doet de producent binnen dertien weken nadat de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur (hierna: REA) op hem van toepassing is geworden, aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer door middel van een daartoe door de minister vast te stellen formulier mededeling over de wijze waarop hij uitvoering zal geven aan de in dat formulier genoemde artikelen van die regeling, voor zover die artikelen op hem van toepassing zijn.
Ingevolge het tweede lid behoeft de mededeling de instemming van de minister.
2.4. Het BEA vermeldt zelf geen criteria omtrent de wijze waarop de minister dient te toetsen of de mededeling aan artikel 4 voldoet. Volgens de nota van toelichting zal de minister met name toetsen of blijkens de mededeling daadwerkelijk een systeem is opgezet dat (naar verwachting) aan de eisen van de regelgeving zal voldoen.
2.5. Appellanten voeren aan dat, aangezien de gezondheid en de veiligheid van winkelpersoneel bij de inname van afgedankte verlichtingsapparatuur in gevaar kunnen komen, verweerder gelet op artikel 5 van de REA aan de mededeling zijn instemming had moeten onthouden.
2.5.1. De Afdeling is van oordeel dat, nu het door de minister vastgestelde formulier uitsluitend de artikelen 6, 7, 8, 11, 12, 14 en 16 van de REA noemt, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een mogelijk risico voor de gezondheid en de veiligheid van degene die inneemt, geen grond kon vormen instemming aan de beoordeling te onthouden. De beroepsgrond faalt.
2.6. Appellanten betogen dat verweerder voorts instemming aan de mededeling had moeten onthouden, omdat LightRec onvoldoende afspraken met de detailhandel heeft gemaakt en de uitvoerbaarheid van het in de mededeling neergelegde systeem mede afhankelijk is van de medewerking van de detailhandel.
2.6.1. Verweerder neemt het standpunt in dat de mededeling voorziet in een systeem dat naar verwachting zal voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de bepalingen die in het formulier worden genoemd.
2.6.2. Uit de toepasselijke voorschriften vloeit niet voort dat verweerder bij de beoordeling van de mededeling mede had dienen na te gaan of bij de voorbereiding van de mededeling voldoende afstemming tussen vervaardigers en distributeurs van verlichtingsapparatuur en inzamelaars van afgedankte apparaten heeft plaatsgevonden. Hetgeen appellanten aanvoeren, kan dan ook niet tot het oordeel leiden dat verweerder aan de mededeling zijn instemming had dienen te onthouden. De beroepsgrond faalt.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Dam
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006