ECLI:NL:RVS:2006:AZ4281

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602779/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onttrekking aan de openbaarheid van 'de Leefkuil' te Nieuw- en Sint Joosland

In deze zaak gaat het om de onttrekking aan de openbaarheid van een perceel grond, bekend als 'de Leefkuil', gelegen tussen de Van Akenstraat en de Oude Rijksweg te Nieuw- en Sint Joosland. De gemeenteraad van Middelburg heeft op 21 juni 2004 het verzoek van appellant sub 2 tot onttrekking aan de openbaarheid afgewezen. Appellant sub 2, die samen met andere verzoekers het perceel heeft gekocht, heeft de gemeenteraad verzocht om het perceel aan het openbaar verkeer te onttrekken vanwege overlast van (hang)jongeren. De rechtbank Middelburg heeft op 7 maart 2006 het beroep van de gemeenteraad gegrond verklaard en de beslissing van de gemeenteraad vernietigd. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 oktober 2006 behandeld. De appellanten hebben betoogd dat de rechtbank de particuliere belangen van verzoekers onvoldoende heeft gewogen en dat de overlast door jongeren een zwaarwegend belang vormt voor onttrekking aan de openbaarheid. De Afdeling heeft overwogen dat het algemeen belang van openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel zwaarder weegt dan particuliere belangen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad niet bij de totstandkoming van de koopovereenkomsten was betrokken en dat de overlast niet zodanig was dat deze de onttrekking aan de openbaarheid rechtvaardigde.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de hoger beroepen ongegrond zijn en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De beslissing van de gemeenteraad om het verzoek tot onttrekking aan de openbaarheid af te wijzen, blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602779/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    de besliscommissie beroepschriften van de provincie Zeeland,
2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats]
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/251 van de rechtbank Middelburg van 7 maart 2006 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Middelburg
en
appellante sub 1.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2004 heeft de raad van de gemeente Middelburg (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van appellant sub 2, [verzoekers] tot onttrekking aan de openbaarheid van "de Leefkuil", gelegen tussen de Van Akenstraat en de Oude Rijksweg te Nieuw- en Sint Joosland, afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2005 heeft appellante sub 1 de door appellant sub 2, [verzoekers] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 21 juni 2004 vernietigd en "de Leefkuil", voor zover deze is aan te merken als een weg in de zin van de Wegenwet, aan het openbaar verkeer onttrokken.
Bij uitspraak van 7 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het door de gemeenteraad daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op beroep vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellante sub 1 bij brief van 10 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2006, en appellant sub 2 bij brief van 11 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2006, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 9 mei 2006. Appellante sub 1 heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 30 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 juni 2006 heeft appellante sub 1 van antwoord gediend.
Bij brief van 23 juni 2006 heeft appellant sub 2 van antwoord gediend.
Bij brief van 3 juli 2006 hebben [verzoekers a]] een reactie ingediend.
Bij brief van 11 juli 2006 heeft de gemeenteraad een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2006, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Langen, advocaat te Rotterdam, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. A.J. Glastra, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, en mr. J.J. Groenenberg, ambtenaar bij de gemeente Middelburg, zijn verschenen. Voorts zijn daar verschenen [verzoekers a], in persoon en bijgestaan door mr. M.J.A. Arts, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, in samenhang met artikel 8 van die wet, kan een weg, welke niet door het Rijk, een provincie of een waterschap wordt onderhouden en waarop evenmin een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft iedere belanghebbende bij een weg het recht aan de raad van de gemeente waarin de weg is gelegen, ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
Ingevolge het vierde lid van artikel 11, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, staat aan de verzoeker beroep open op gedeputeerde staten indien de raad weigert aan het verzoek te voldoen.
2.2.    Begin 2004 hebben appellant sub 2, [verzoekers] van de gemeente Middelburg een perceel grond gekocht te Nieuw- en Sint Joosland dat plaatselijk bekend staat als "de Leefkuil". "De Leefkuil" heeft het karakter van een plantsoen met een bestrate zitkuil en daaromheen een rondlopend pad. De koopovereenkomsten bevatten elk de ontbindende voorwaarde dat de koper binnen een maand na ondertekening van deze overeenkomst aan de raad van de gemeente Middelburg een schriftelijk verzoek richt om het perceel aan de openbaarheid te onttrekken.
Bij brief van 6 maart 2004 hebben appellant sub 2, [verzoekers], die aangrenzend aan "de Leefkuil" wonen, de gemeenteraad verzocht "de Leefkuil" aan het openbaar verkeer te onttrekken. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat zij eigenaar zijn geworden van "de Leefkuil", veel overlast ondervinden van het gebruik ervan door (hang)jongeren en het perceel door middel van hekken willen kunnen afsluiten om deze overlast te beëindigen.
2.3.    De gemeenteraad heeft dit verzoek afgewezen. Appellante sub 1 heeft dit besluit vernietigd. Zij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld, samengevat weergegeven, dat het verkeersbelang, gelet onder meer op het bestaan van een alternatieve verbindingsroute, die een omweg oplevert van 26 meter, zich niet tegen onttrekking verzet, dat het bestaan van overlast door de gemeenteraad niet wordt ontkend en dat de particuliere belangen van verzoekers bij onttrekking van "de Leefkuil" zwaarwegend zijn, zodat de gemeenteraad in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
2.4.    Appellant sub 2 voert in hoger beroep aan dat de rechtbank, die heeft geoordeeld dat het dossier met betrekking tot de overlast onvoldoende feitelijke gegevens bevat voor de conclusie van appellante sub 1 dat sprake is van een zwaarwegend particulier belang van verzoekers, de vraag naar het aanwezig zijn van een zwaarwegend particulier belang te indringend heeft getoetst. Appellant betoogt dat een dreiging van overlast op zichzelf beschouwd is aan te merken als een zwaarwegend particulier belang op grond waarvan tot onttrekking aan de openbaarheid kan worden overgegaan.
Ook volgens appellante sub 1 heeft de rechtbank de particuliere belangen van verzoekers onvoldoende gewogen. Haars inziens is het gewichtige particuliere belang dat onttrekking aan de openbaarheid rechtvaardigt, primair gelegen in de koopovereenkomsten. Daarnaast, zo betoogt appellante sub 1, is nog steeds sprake van aanzienlijke overlast, zodat ook dit belang op zichzelf en zeker bezien in samenhang met het belang inzake de koopovereenkomsten, voldoende zwaarwegend is om onttrekking aan de openbaarheid van "de Leefkuil" te rechtvaardigen, temeer nu aan het algemeen belang bij openbaarheid feitelijk geen of, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, weinig gewicht toekomt.
2.5.    Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat met openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang is gediend.
In de bij de rechtbank bestreden beslissing, waaraan appellante sub 1 het standpunt ten grondslag heeft gelegd dat het verkeersbelang zich niet tegen onttrekking verzet, is dit uitgangspunt onvoldoende in acht genomen. De omstandigheden dat "de Leefkuil" niet geschikt is voor fietsverkeer en/of gemotoriseerd verkeer maar uitsluitend voor voetgangers en dat "de Leefkuil" in het bestemmingsplan de bestemming "Groenvoorzieningen" heeft, doen geen afbreuk aan het belang van de openbaarheid van "de Leefkuil". "De Leefkuil" vormt een verbinding voor voetgangers tussen de Van Akenstraat en de Oude Rijksweg en heeft, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, aldus een functie voor het openbaar verkeer.
2.6.    Het uitgangspunt dat met openbare toegankelijkheid van wegen in beginsel het algemeen belang is gediend, brengt mee dat (particuliere) belangen om tot onttrekking over te gaan, zwaarwegend dienen te zijn.
2.6.1.    Met recht heeft appellante sub 1 in hoger beroep naar voren gebracht dat het bestaan van de overeenkomsten tussen verzoekers en de gemeente Middelburg om over te gaan tot verkoop van "de Leefkuil" aan verzoekers, een belang is dat door haar dient te worden betrokken bij de afweging van de belangen om het besluit van de gemeenteraad tot afwijzing van het verzoek tot onttrekking aan de openbaarheid, al dan niet in stand te laten. Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit de bij de rechtbank bestreden beslissing onvoldoende dat appellante sub 1 dit belang heeft meegewogen. Voorts ziet de Afdeling onvoldoende grond voor de juistheid van het betoog van appellante sub 1 dat aan dit belang doorslaggevend gewicht dient te worden toegekend. Aan het belang van het bestaan van de koopovereenkomsten komt gelet op de in deze overeenkomsten opgenomen ontbindende voorwaarde, zoals hiervoor omschreven, minder gewicht toe dan appellante in hoger beroep betoogt. Aan dit belang komt evenmin het gewicht toe dat appellante sub 1 hieraan gehecht wil zien, nu blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de gemeenteraad, zijnde het bevoegde orgaan om tot onttrekking over te gaan, niet bij de totstandkoming van de koopovereenkomsten werd betrokken.
2.6.2.    Aan haar besluit tot vernietiging van het besluit van de gemeenteraad en tot alsnog onttrekking aan de openbaarheid heeft appellante sub 1 ten grondslag gelegd dat nog steeds sprake is van overlast en dat dit door de gemeenteraad niet wordt ontkend.
Met juistheid heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken het standpunt van de gemeenteraad dat alternatieven mogelijk zijn om de gestelde overlast door (hang)jongeren terug te dringen. De Afdeling sluit zich aan bij de constatering van de rechtbank dat blijkens de stukken de maatregelen om de overlast tegen te gaan, effect hebben gehad en de overlast ten tijde van het besluit van 21 februari 2005 was verminderd ten opzichte van het verzoek van 6 maart 2004. De Afdeling stelt vast dat ook in hoger beroep partijen dit niet betwisten. Uit hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht is de Afdeling niet gebleken dat ten tijde van het besluit van 21 februari 2005 sprake was van zodanige overlast, dat appellante sub 1 deze als een dragende grond voor de onttrekking van "de Leefkuil" aan de openbaarheid aan haar besluit ten grondslag kon leggen niettegenstaande het uitgangspunt van openbaarheid als hiervoor aangegeven. De stukken geven immers geen blijk van overlast - hoe bezwaarlijk voor omwonenden wellicht ook - die zich niet op elk plein of in elk plantsoen kan voordoen. De door appellant sub 2 naar voren gebrachte dreiging van (terugkeer van de) overlast is weliswaar een belang dat in de beoordeling kan worden betrokken, maar niet valt in te zien dat dit belang dient te prevaleren boven het belang dat is gemoeid met de openbare verkeersfunctie van "de Leefkuil".
Appellanten kunnen derhalve niet worden gevolgd in hun betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de wijze waarop appellante sub 1 in haar besluit van 21 februari 2005 de belangen van verzoekers heeft afgewogen tegen het belang van openbare toegankelijkheid, de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
2.6.3.    De Afdeling deelt dan ook het oordeel van de rechtbank dat het besluit van appellante sub 1 dat sprake is van doorslaggevende particuliere belangen om tot onttrekking van "de Leefkuil" aan het openbaar verkeer over te gaan, niet in stand kan blijven wegens ondeugdelijkheid van de eraan ten grondslag gelegde motivering in de zin van artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Broodman
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006
204