ECLI:NL:RVS:2006:AZ4266

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601373/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • H.E. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan 'Bult van Pars' van de gemeente Moerdijk

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening die eerder was getroffen op 30 mei 2006. Het betreft het bestemmingsplan 'Bult van Pars' van de gemeente Moerdijk, dat de bouw van een appartementencomplex met commerciële ruimte en parkeergelegenheid mogelijk maakt. De voorlopige voorziening was ingesteld omdat er twijfels bestonden over de geluidsbelasting van het nabijgelegen bedrijf Doeland op de beoogde appartementen. De verzoekster heeft verzocht om de schorsing op te heffen, met uitzondering van enkele delen van het bestemmingsplan, omdat de afstand tussen het appartementengebouw en het bedrijf inmiddels was vergroot tot meer dan 10 meter.

De Voorzitter heeft het verzoek behandeld op 17 november 2006, waarbij verschillende partijen, waaronder de verzoekster en vertegenwoordigers van de gemeente Moerdijk, aanwezig waren. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat er nieuwe onderzoeken zijn uitgevoerd naar de geluidsbelasting, maar de Voorzitter concludeert dat deze onderzoeken niet voldoende zijn om de schorsing op te heffen. Er zijn nog steeds twijfels over de geluidsnormen en de benodigde parkeerplaatsen, en het gemeentebestuur heeft nieuwe argumenten aangedragen die niet zijn onderbouwd met de eerdere onderzoeken.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter besloten het verzoek tot opheffing van de schorsing af te wijzen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de geluidsproblemen zijn opgelost en er nog onduidelijkheden bestaan over andere bezwaren van de verzoekers. De beslissing is genomen in het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van alle betrokken partijen.

Uitspraak

200601373/3.
Datum uitspraak: 4 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 30 mei 2006, in zaak no.
200601373/2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer:
1.    [wederpartij sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [wederpartijen sub 2], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 30 mei 2006, in zaak no.
200601373/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 31 januari 2006, no. 1117456, tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Bult van Pars" van de gemeente Moerdijk geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 28 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen met uitzondering van enkele door haar genoemde delen van het bestemmingsplan.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 november 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn en drs. P.J.R. Letschert, werkzaam bij verzoekster, [wederpartij sub 1] en [gemachtigde], in persoon en bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, [gemachtigden], in persoon en bijgestaan door mr. W.P. Meulblok, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord [partij], in persoon en bijgestaan door [appellant] in de hoofdzaak, en de raad van de gemeente Moerdijk, vertegenwoordigd door drs. M.O.W. Simons en A.A. van Dongen, ambtenaren van de gemeente Moerdijk, bijgestaan door ing. H. Spierenburg van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bestemmingsplan "Bult van Pars" voorziet in de bouw van een appartementencomplex met commerciële ruimte en parkeergelegenheid op een natuurlijke verhoging op de hoek van de Oliemolenstraat en de Westerstraat te Klundert.
2.2.    In zijn uitspraak van 30 mei 2006 heeft de Voorzitter onder meer het volgende overwogen:
"De afstand van het op de plankaart binnen het plandeel met de bestemming "Wonen B (WB)" aangeduide bebouwingsvlak en de perceelsgrens van Doeland bedraagt 8 meter.
De Voorzitter stelt voorop dat het plan wat betreft de woonbebouwing die is voorzien ten zuiden van het bedrijf van Doeland afwijkt van de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de brochure) aanbevolen afstand van 10 meter, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de in de brochure aangegeven afstanden indicatief zijn. Nu verweerder de brochure als uitgangspunt voor zijn beoordeling heeft genomen, dient een afwijking van de daarin neergelegde afstanden te worden gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting als motivering van de afwijking aangegeven dat conform het in het "aanvullend milieuonderzoek Bult van Pars te Klundert" gegeven advies een akoestisch scherm zal worden geplaatst op de grens van de inrichting, teneinde de geluidsbelasting te verminderen. Gelet op het feit dat de ruimte voor het plaatsen van een scherm gering is en de daarvoor beschikbare gronden tevens dienen te worden gebruikt als laad- en losplaats voor Doeland en als toegangsweg naar de voorziene parkeergelegenheid door bewoners van het beoogde appartementengebouw en bezoekers van Doeland, betwijfelt de Voorzitter of de voorziening te realiseren is en daarmee of die onderbouwing toereikend is.
Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Voorzitter nader onderzoek naar de gevolgen van het plan voor het bedrijf van [wederpartijen sub 2] noodzakelijk. Daarvoor leent zich de thans aan de orde zijnde procedure niet. Opdat hangende de bodemprocedure geen onomkeerbare situatie zal ontstaan, ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
De overige bezwaren, wat daar ook van zij, behoeven derhalve thans geen bespreking meer."
2.3.    Verzoekster voert aan dat de omstandigheden sinds de uitspraak van 30 mei 2006 zijn gewijzigd. Daartoe betoogt zij, dat het bestemmingsplan is vastgesteld teneinde een concreet bouwplan mogelijk te maken. Het bouwplan is door verzoekster na de uitspraak van 30 mei 2006 zodanig aangepast dat de afstand tussen het appartementengebouw en het bedrijf Doeland van [wederpartijen sub 2] ruim 10 meter wordt. Door nu de schorsing van de goedkeuring van het plan op te heffen met uitzondering van het op een kopie van de plankaart rood aangegeven deel en artikel 3.2.1, onder b, van de planvoorschriften, zou verzoekster met de uitvoering van het gewijzigde bouwplan kunnen beginnen zonder daarbij de belangen van [wederpartijen sub 2] op enigerlei wijze te schaden. Tevens wordt een aanvaardbaar woonklimaat in de appartementen gewaarborgd. Gezien de grote behoefte die bestaat aan de appartementen, alsmede de financiële en commerciële belangen van verzoekster, meent verzoekster dat zij een duidelijk belang heeft bij opheffing van de schorsing.
2.4.    Op 6 oktober 2006 is in deze zaak een deskundigenbericht uitgebracht door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de Stab). In dit bericht wordt vastgesteld, dat onderzoeken naar de geluidsbelasting van het bedrijf Doeland op het appartementengebouw hebben uitgewezen, dat in de situatie die het bestemmingsplan mogelijk maakt, niet wordt voldaan aan de geldende geluidsnormen. Na de uitspraak van de Voorzitter van 30 mei 2006 heeft het gemeentebestuur een nieuw onderzoek laten doen, waarbij is uitgegaan van de verruiming van de afstand tussen het appartementengebouw en het bedrijf Doeland tot ruim 10 meter. Op grond van dit nieuwe onderzoek heeft de Regionale Milieudienst West-Brabant (hierna: de RMD) in de eerste plaats geconstateerd dat het plaatsen van een akoestisch scherm geen geluidsreductie voor de appartementen kan betekenen, aangezien het scherm niet tot de hoogte van de appartementen reikt. Voorts wordt geconcludeerd dat bij de nieuwe afstand er een relatief geringe afname van de geluidsbelasting op het appartementengebouw optreedt ten opzichte van de in het bestemmingsplan voorziene situatie. In het deskundigenbericht is vermeld dat ook bij het nieuwe bouwplan nog steeds sprake is van een overschrijding van de geldende geluidsnormen. In een reactie van het gemeentebestuur van 8 november 2006 op het Stab-advies wordt gesteld dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de directe en indirecte hinder van de activiteiten van het bedrijf Doeland. Indien dit onderscheid wordt gemaakt, wordt volgens het gemeentebestuur voldaan aan de geluidsnormen.
2.5.    De Voorzitter is van oordeel dat uit het Stab-advies en het onderzoek van de RMD niet is af te leiden dat de geluidsproblemen voor het appartementencomplex zijn opgelost met het aangepaste bouwplan, waarbij de afstand tot het bedrijf Doeland zou worden verruimd. Het door het gemeentebestuur gemaakte onderscheid tussen directe en indirecte hinder is nieuw en niet gebaseerd op de ingestelde onderzoeken, zodat vooralsnog niet is vast te stellen of de door het gemeentebestuur op 8 november 2006 overgelegde cijfers juist zijn. Daarnaast blijkt uit het Stab-advies alsmede uit het verhandelde ter zitting dat er over de benodigde en aanwezige parkeerplaatsen in het plangebied en over de plaats waar het laden en lossen van het bedrijf Doeland plaats zal gaan vinden, nog niet voldoende duidelijkheid bestaat.
Tevens dienen, alvorens tot opheffing van de schorsing zou kunnen worden besloten, de andere bezwaren van de verzoekers in de eerste procedure te worden beoordeeld. Nu er echter inmiddels een Stab-advies is uitgebracht, zodat over enkele maanden de behandeling van de hoofdzaak kan plaatsvinden, ziet de Voorzitter daarvoor op dit moment geen aanleiding.
2.6.    Gezien het voorgaande acht de Voorzitter geen reden aanwezig de schorsing van het besluit van verweerder op te heffen. Derhalve dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra          w.g. Troost
Voorzitter            ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2006
234