ECLI:NL:RVS:2006:AZ4211

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605175/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • T.M.A. Claessens
  • R. van der Spoel
  • E. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning voor medische behandeling en beschikbaarheid van zorg in Uganda

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, die een eerdere afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor medische behandeling had vernietigd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, omdat hij medische behandeling nodig had die hij in Uganda niet zou kunnen krijgen. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) dat stelde dat de benodigde medicatie in Uganda beschikbaar was. De vreemdeling betwistte deze conclusie en voerde aan dat de medicatie niet beschikbaar was, gesteund door een verklaring van zijn behandelend arts en informatie van UNAIDS en de WHO.

De Raad van State oordeelde dat het BMA-advies voldoende onderbouwd was en dat de minister geen reden had om aan de juistheid van dit advies te twijfelen. De rechtbank had de minister ten onrechte in het gelijk gesteld, omdat de minister niet gehouden was om van het beleid af te wijken zonder bijzondere omstandigheden. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing benadrukt het belang van de beschikbaarheid van medische zorg in het land van herkomst en de rol van het BMA-advies in de beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen op medische gronden.

Uitspraak

200605175/1.
Datum uitspraak: 17 november 2006
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/38193 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 juni 2006 in het geding tussen:
[vreemdeling],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2005 heeft de minister het door vreemdeling (hierna: de vreemdeling) tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en kennelijk beoogd de aanvraag af te wijzen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 juli 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 juli 2006 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
I. Overwegingen
2.1. In grief 2 klaagt de minister dat de rechtbank, door te overwegen dat niet is gebleken van relevante inhoudelijke verschillen met een door de vreemdeling genoemde zaak betreffende een andere Ugandese vreemdeling die besmet is met het HIV-virus, daarvoor in Nederland wordt behandeld en aan wie verblijf voor dat doel is toegestaan, heeft miskend dat in die zaak abusievelijk in de uitspraak van de rechtbank is berust en dientengevolge, zoals ook is verwoord in het desbetreffende besluit, uitsluitend omdat gevolg moest worden gegeven aan die uitspraak, aan de betrokken vreemdeling een verblijfsvergunning is verleend.
II. In die zaak heeft de minister, na vernietiging door de rechtbank van een weigering de desbetreffende vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor medische behandeling te verlenen, deze zodanige vergunning verleend en nadien de geldigheidsduur ervan verlengd.
Niet in geschil is dat het verlenen van een verblijfsvergunning in die zaak en het verlengen van de geldigheidsduur ervan niet strookt met het in de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) vermelde beleid. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de minister dat beleid niet of niet meer voert. De stelling van de minister dat de vergunningverlening en de verlenging van de geldigheidsduur ervan gevolg is van het feit dat per abuis is berust in de uitspraak van de rechtbank in die zaak, is derhalve aannemelijk. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zo ver, dat de minister onder die omstandigheden gehouden is nu ook in andere zaken van het beleid af te wijken, zonder dat bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De overige grieven behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep beoordelen in het licht van de tegen het besluit van 18 augustus 2005 in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.3. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv), nu de conclusie in het door de minister aan de afwijzing ten grondslag gelegde advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 20 april 2005 dat behandeling van zijn klachten in Uganda mogelijk is onjuist is. Daartoe heeft hij gewezen op een brief van zijn behandelend medisch specialist, waarin deze stelt dat de door de vreemdeling gebruikte medicamenten in Uganda niet beschikbaar zijn en voorts op informatie van het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (hierna: UNAIDS) en de World Health Organisation (hierna: WHO) over het aantal met het HIV-virus besmette patiënten die in Uganda behandeld zijn.
III. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt het ontbreken van een geldige mvv niet tegengeworpen, indien het voor de desbetreffende vreemdeling, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen.
Volgens onderdeel B1/1.2.1 van de Vc 2000 wordt voor de uitoefening van deze bevoegdheid beoordeeld of de desbetreffende vreemdeling in staat is naar het land van herkomst te reizen en daar de behandeling van de mvv-aanvraag af te wachten. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst betreffen worden bij de beoordeling niet betrokken. Volgens onderdeel B8/4 wordt het vóórkomen van onderbrekingen in de medicijnverstrekkingen vanwege logistieke problemen niet beschouwd als aangelegenheid die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreft, maar de aanwezigheid van de medische zorg.
Volgens onderdeel B8/3.3 kan ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vrijstelling worden verleend van het mvv vereiste, indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden. Volgens onderdeel B8/4 worden omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst betreffen niet betrokken bij de beoordeling van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "medische behandeling" of "vanwege medische noodsituatie".
IV. Het BMA-advies van 20 april 2005 betreft, voor zover thans van belang, antwoord op de vraag of de behandeling die de vreemdeling thans hier te lande ontvangt in Uganda beschikbaar is. Volgens dit advies is uit zijdens International SOS verkregen informatie gebleken dat de medicatie die de vreemdeling behoeft aldaar aanwezig en zonder oponthoud beschikbaar is.
De andersluidende mededeling van de behandelend medisch specialist van de vreemdeling is niet nader toegelicht. Voorts kan uit de door de vreemdeling vermelde informatie van UNAIDS en de WHO betreffende het aantal met het HIV-virus besmette patiënten in Uganda dat daadwerkelijk wordt behandeld niet worden afgeleid dat deze behandeling niet beschikbaar is. Hetgeen door de vreemdeling is aangedragen behoefde derhalve voor de minister geen aanleiding te zijn voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. Voor zover de vreemdeling heeft aangevoerd dat het BMA heeft miskend dat International SOS slechts heeft verklaard dat de medicatie beschikbaar is, wordt overwogen dat het BMA dit als een bevestigend antwoord op de door hem gestelde vraag mocht opvatten.
2.4. De conclusie is dat het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 18 augustus 2005 ongegrond is.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
V. verklaart het hoger beroep gegrond;
VI. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 juni 2006 in zaak no. AWB 05/38193;
VII. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb
Voorzitter w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2006
210
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak