2.1. Grief 1 klaagt dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, heeft miskend dat de aan de herhaalde aanvragen ten grondslag gelegde mededeling van de gemachtigde van de minister ter zitting in zaak no.
AWB 03/36294, zoals deze blijkt uit de uitspraak van de rechtbank
's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Breda, van 7 juni 2006 in die zaak, dat de minister niet langer afgaat op een mededeling in een individueel ambtsbericht dat een vreemdeling niet wordt gezocht door de Syrische autoriteiten nu dit voor de Minister van Buitenlandse Zaken niet is na te gaan, wel degelijk een nieuw feit is. Uit deze mededeling dient te worden afgeleid dat het individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 maart 2003, waarin wordt vermeld dat appellant sub 1 niet wordt gezocht door de Syrische autoriteiten, achterhaald is, aldus appellanten.
2.1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1; AB 2003, 315) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een naar inhoud en toetsingskader materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.1.2. Bij besluiten van 19 oktober 2000 zijn eerdere aanvragen om toelating als vluchteling van appellanten afgewezen. Bij besluiten van 4 februari 2005 heeft de minister de besluiten in bezwaar gehandhaafd. Die besluiten zijn met de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 31 mei 2006, in rechte onaantastbaar geworden. De minister heeft in deze eerdere procedure zijn oordeel dat het asielrelaas ongeloofwaardig is, gebaseerd op het toerekenbaar ontbreken van documenten, de tegenstrijdigheden en onaannemelijkheden in de verklaringen van appellanten en de door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte individuele ambtsberichten van 3 en 18 maart 2003.
2.1.3. Bij brief van 24 oktober 2006 heeft de minister gereageerd op het bij brief van 16 oktober 2006 door de Afdeling gedane verzoek in te gaan op de klacht van appellanten ten aanzien van voorbedoelde mededeling. De minister stelt zich, voor zover thans van belang, op het volgende standpunt:
"De beoordeling door de Minister van Buitenlandse Zaken of een vreemdeling al dan niet door de Syrische autoriteiten wordt gezocht, geschiedt aan de hand van signaleringslijsten. Hoewel deze lijsten een sterke aanwijzing vormen dat iemand al dan niet wordt gezocht, kan de volledigheid daarvan, vanwege het aantal geheime en veiligheidsdiensten in Syrië en hun werkwijzen, niet door de Minister van Buitenlandse Zaken worden gegarandeerd. Overigens wordt daarom door de Minister van Buitenlandse Zaken thans aan de omstandigheid dat een vreemdeling niet voorkomt op signaleringslijsten in individuele ambtsberichten de conclusie verbonden dat geen aanwijzingen bestaan dat de betreffende vreemdeling wordt gezocht door de Syrische autoriteiten.
Een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken waarin wordt aangegeven dat een vreemdeling niet wordt gezocht door de Syrische autoriteiten, wordt dan ook door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie – juist vanwege de omstandigheid dat deze conclusie is gebaseerd op voornoemde signaleringslijsten – als een aanvullende aanwijzing betrokken bij de beoordeling of dat de vreemdeling feiten en omstandigheden in de zin van artikel 31, eerste lid, [van de Vreemdelingenwet] 2000 aannemelijk heeft gemaakt. In het algemeen blijft de minister daarom af gaan op individuele ambtsberichten waarin aangegeven is dat een vreemdeling niet gezocht wordt door de Syrische autoriteiten, zij het dat deze uitsluitend in samenhang met andere feiten aan beschikkingen ten grondslag worden gelegd."
2.1.4. De grief leidt niet tot het ermee beoogde doel. Uit de brief van de minister blijkt dat sprake is van een gewijzigde waardering van onderzoeksresultaten door de Minister van Buitenlandse Zaken, ten gevolge waarvan door de minister inmiddels een andere waarde wordt gehecht aan individuele ambtsberichten waarin wordt vermeld dat de vreemdeling niet wordt gezocht door de Syrische autoriteiten. Een individueel ambtsbericht met die inhoud wordt thans als aanvullende aanwijzing bij de beoordeling betrokken en zal derhalve niet uitsluitend ten grondslag worden gelegd aan de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De minister heeft de eerdere aanvragen echter niet uitsluitend afgewezen op basis van het individuele ambtsbericht van 3 maart 2003, maar daarbij tevens betrokken het toerekenbaar ontbreken van documenten, de twijfel aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van appellanten en het individuele ambtsbericht van 18 maart 2003. Het is op voorhand dan ook uitgesloten dat de gewijzigde waardering van de onderzoeksresultaten, die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht van 3 maart 2003, kan afdoen aan de eerdere besluiten.
2.1.5. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht, zij het niet op juiste gronden, aangenomen dat sprake is van herhaalde aanvragen, waaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.