ECLI:NL:RVS:2006:AZ4027
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- M.G.J. Parkins de Vin
- H. Troostwijk
- D. Roemers
- Rechtspraak.nl
Verlenging geldigheidsduur verblijfsvergunning in het kader van mensenhandel
In deze zaak gaat het om de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor een vreemdeling die betrokken is bij een strafzaak over mensenhandel. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft de aanvraag van de vreemdeling om verlenging van zijn verblijfsvergunning afgewezen, met als reden dat er een beslissing tot niet vervolging van de verdachte van mensenhandel was genomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister artikel 3.88 van het Vreemdelingenbesluit 2000 onjuist heeft toegepast. De rechtbank stelde dat de tekst van dit artikel duidelijk is en dat de vreemdeling schriftelijk beklag moet hebben gedaan bij het Gerechtshof tegen de beslissing tot niet vervolging. De rechtbank vond dat de minister ten onrechte had aangenomen dat het niet noodzakelijk was dat de vreemdeling zelf beklag had gedaan, en dat de wetgever bedoeld had om het verblijf van getuigen in zaken tegen mensenhandel te waarborgen zolang dit nodig is voor de bewijsvoering.
De Raad van State heeft het hoger beroep van de minister gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de tekst van artikel 3.88 Vb 2000 bepalend is voor de uitleg van het artikel. De Raad benadrukte dat de vreemdeling geen schriftelijk beklag had ingediend bij het Gerechtshof, wat volgens de wet vereist is voor de verlenging van de verblijfsvergunning. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarmee de beslissing van de minister om de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning af te wijzen werd bevestigd.