200604811/1.
Datum uitspraak: 6 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/2876 van de rechtbank Utrecht van 15 mei 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 20 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) geweigerd gegevens ten behoeve van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens te ontlenen aan het door appellant overgelegde Marokkaanse document van 13 maart 2002 inzake de bevestiging van zijn huwelijk met [partij].
Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2006, verzonden op 18 mei 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. I.A. Weijenberg, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba), voor zover thans van belang, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, voor zover thans van belang, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de Wet conflictenrecht huwelijk wordt een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
Ingevolge artikel 6 wordt ongeacht artikel 5 aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning onthouden, indien deze erkenning onverenigbaar zou zijn met de openbare orde.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van 30 augustus 2005 moet worden vernietigd omdat het college dat besluit heeft gebaseerd op de vervallen Marokkaanse familiewet, Mudawwana, welke wet niet de mogelijkheid bood om door middel van een akte van huwelijksbevestiging het huwelijk te bewijzen. De op 5 februari 2004 in werking getreden herziene Mudawwana, gelezen in samenhang met de Marokkaanse wet op de Burgerlijke Stand, biedt onder omstandigheden die mogelijk wel.
In beroep heeft het college dit onderkend en aangegeven dat het thans bij de toepassing van artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet gba als beleid voert dat Marokkaanse akten van huwelijksbevestiging worden geaccepteerd, mits daarbij integrale kopieën worden overgelegd van de geboorteakten van de gehuwden waarbij in de kantlijn is opgenomen dat het huwelijk in de registers van de Marokkaanse burgerlijke stand is opgenomen. Het college heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat aan de door appellant overgelegde akte van huwelijksbevestiging van 13 maart 2002 evenwel geen gegevens kunnen worden ontleend aangezien daarbij geen integrale kopieën van de geboorteakten van appellant en zijn echtgenote zijn overgelegd waarop in de kantlijn door de ambtenaar van de Marokkaanse burgerlijke stand is aangetekend dat het huwelijk in de registers van de Marokkaanse burgerlijke stand is opgenomen.
De rechtbank heeft aan haar oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 augustus 2005 in stand kunnen blijven ten grondslag gelegd dat het college zich in redelijkheid op basis van zijn thans gevoerde beleid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college aan de akte van huwelijksbevestiging van 13 maart 2002 gegevens betreffende zijn huwelijk had moeten ontlenen. Hierbij benadrukt hij dat de akte afkomstig is van een homologatierechter en dat twee functionarissen met notariële bevoegdheden op het gebied van het personen- en familierecht, adls, bij de ondertekening daarvan aanwezig waren.
Voorts voert hij aan dat zijn huwelijk op grond van een door hem in hoger beroep overgelegde akte van validatie van het huwelijk van 2 februari 2006 is aangetoond.
2.4. Met de rechtbank gaat de Afdeling bij de beoordeling van het hoger beroep uit van het door het college bij verweer in eerste aanleg uiteen gezette beleid bij de toepassing van artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet gba. Niet in geschil is dat appellant geen integrale kopieën heeft overgelegd van geboorteakten waarop in de kantlijn is aangetekend dat het huwelijk in de registers van de Marokkaanse burgerlijke stand is opgenomen. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college conform het ter zake gevoerde beleid in redelijkheid heeft kunnen besluiten om aan de akte van huwelijksbevestiging van 13 maart 2002 geen gegevens te ontlenen.
De door appellant overgelegde akte van validatie van het huwelijk van 2 februari 2006 leidt reeds daarom evenmin tot het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college het huwelijk van appellant ten onrechte niet heeft geregistreerd in de basisadministratie, nu het college bij het nemen van het besluit van 30 augustus 2005 met deze akte, die eerst in hoger beroep is overgelegd, geen rekening heeft kunnen houden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Michiels van Kessenich, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Michiels van Kessenich
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006