ECLI:NL:RVS:2006:AZ3717

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509674/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om broeikasgasemissierechten door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 december 2006 uitspraak gedaan over het beroep van de naamloze vennootschap "E.ON Benelux N.V." tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Economische Zaken. Het beroep was gericht tegen de afwijzing van een verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2005 tot en met 2007, dat was ingediend op 13 oktober 2005. De appellante stelde dat haar verzoek ten onrechte niet was gehonoreerd en dat een wijziging in het productieproces zou moeten leiden tot een aanspraak op deze rechten. Tevens werd aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel was geschonden, omdat verweerders eerder hadden aangegeven dat zij rekening zouden houden met de aangekondigde wijziging in het productieproces.

De verweerders stelden echter dat het verzoek terecht was afgewezen, omdat niet voldaan werd aan de criteria die in het nationale toewijzingsplan zijn opgenomen. Volgens hen kan alleen een vergroting van de productiecapaciteit leiden tot een toewijzing van extra broeikasgasemissierechten. De Raad van State overwoog dat het nationale toewijzingsplan geen ruimte biedt voor de toewijzing van emissierechten op basis van een wijziging in het productieproces, en dat de inrichting van appellante niet voldoet aan de voorwaarden die in het nationale toewijzingsplan zijn gesteld. De Raad concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de CO2-emissie mogelijk afneemt, geen reden is om het verzoek te honoreren.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing ondertekenden.

Uitspraak

200509674/1.
Datum uitspraak: 6 december 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap "E.ON Benelux N.V.", gevestigd te Rotterdam,
appellante,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Economische Zaken,
verweerders.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2005 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer een verzoek van appellante - die toen nog genaamd was "E.ON Benelux Generation N.V." - om toewijzing van broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2005 tot en met 2007 afgewezen.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 22 november 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op 24 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 mei 2006 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Basten, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, ambtenaar bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante stelt dat haar verzoek van 16 juni 2005 ten onrechte niet is gehonoreerd. Zij betoogt dat ook een wijziging in het productieproces zou moeten leiden tot een aanspraak op broeikasgasemissierechten. Volgens haar zal bovendien door het gebruik van krijt in plaats van ongebluste kalk in de inrichting landelijk bezien de emissie van CO2 juist afnemen. Zij meent verder dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Voorafgaand aan de totstandkoming van het nationaal toewijzingsbesluit op 21 oktober 2004 hebben verweerders immers, in reactie op de toen reeds door appellante aangekondigde wijziging in het productieproces, verklaard daarmee pas rekening te kunnen houden wanneer die wijziging zal hebben plaatsgevonden.
2.2.    Verweerders stellen zich op het standpunt dat het verzoek terecht is afgewezen, omdat niet voldaan wordt aan de daarvoor geldende criteria. Volgens hen kan op grond van het nationaal toewijzingsplan alleen een vergroting van de productiecapaciteit leiden tot een toewijzing van extra broeikasgasemissierechten. Zij wijzen erop dat appellante beroep had kunnen instellen tegen het nationaal toewijzingsbesluit en dat appellante de broeikasgasemissierechten die zij tekort dreigt te komen, kan bijkopen.
2.3.    Ingevolge artikel 16.32, eerste lid, van de Wet milieubeheer is dit artikel van toepassing indien in het nationale toewijzingsplan broeikasgasemissierechten beschikbaar worden gehouden voor toewijzing voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, aanhef en onder a.
Ingevolge artikel 16.25, tweede lid, aanhef en onder a, kan het nationale toewijzingsplan tevens een aanduiding bevatten van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten, bedoeld in het eerste lid, onder a, dat beschikbaar wordt gehouden om te kunnen worden toegewezen voor een of meer daarbij aangegeven categorieën van inrichtingen waarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 16.5, eerste lid, aanhef en onder a of b, indien deze vergunning nog niet is verleend op het moment dat het plan overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de EG-richtlijn handel in broeikasgasemissierechten aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen is toegezonden.
Ingevolge artikel 16.32, derde lid, wordt bij het nemen van een besluit krachtens het tweede lid het geldende nationale toewijzingsplan, voor zover het betreft het in artikel 16.25, eerste lid, onder b, bedoelde onderdeel, alsmede het geldende nationale toewijzingsbesluit, voor zover het betreft het in artikel 16.29, eerste lid, onder d, bedoelde onderdeel in acht genomen.
Ingevolge artikel 16.32, vijfde lid, aanhef en onder c, kan een verzoek om toewijzing van broeikasgasemissierechten als bedoeld in het eerste lid worden afgewezen indien niet is voldaan aan de eisen die overeenkomstig artikel 16.25, eerste lid, onder b, in het geldende nationale toewijzingsplan zijn opgenomen met betrekking tot de toewijzing van broeikasgasemissierechten voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, onder a.
2.3.1.    Het geldende nationale toewijzingsplan bevat een aanduiding van het gedeelte van het totale aantal broeikasgasemissierechten voor de planperiode 2005 tot en met 2007 dat beschikbaar wordt gehouden om toe te wijzen voor inrichtingen als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. De categorieën van inrichtingen die daarvoor in aanmerking komen, worden in het nationale toewijzingsplan omschreven als inrichtingen die activiteiten uitvoeren die onder de werkingssfeer van Richtlijn 2003/87/EG van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (Pb L275/32, 25 oktober 2003) vallen en die hun activiteiten (zijn) gaan uitvoeren of (zijn) gaan uitbreiden na de referentiejaren 2001 en 2002 waarin de historische emissies zijn bepaald.
2.3.2.    Uit het nationale toewijzingsplan blijkt niet dat de enkele omstandigheid dat de CO2-emissie van de inrichting is toegenomen als gevolg van een wijziging van het productieproces na 2002, meebrengt dat zij behoort tot een categorie van inrichtingen als bedoeld in rechtsoverweging 2.3.1., waarvoor een deel van het totale aantal broeikasgasemissierechten beschikbaar wordt gehouden. Voorts is niet in geschil dat de inrichting van appellante niet pas na de referentiejaren 2001 en 2002 is opgestart of uitgebreid. Gelet hierop behoort de inrichting niet tot een in het nationale toewijzingsplan aangegeven categorie van inrichtingen als bedoeld in rechtsoverweging2.3.1., zodat zij geen inrichting is als bedoeld in artikel 16.25, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. Dat landelijk bezien de emissie van CO2 mogelijk afneemt, vormt geen reden het verzoek van appellante desondanks te honoreren, omdat het in hoofdstuk 16 van de Wet milieubeheer vastgelegde systeem van handel in broeikasgasemissierechten uitgaat van toewijzing van broeikasgasemissierechten voor afzonderlijke inrichtingen. Tot slot is niet gebleken dat verweerders toezeggingen hebben gedaan waaraan appellante een gerechtvaardigde verwachting kan ontlenen dat haar in afwijking van het nationaal toewijzingsplan broeikasgasemissierechten zouden worden toegewezen.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van der Heijde
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006
349.