200602175/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/1517 van de rechtbank Zutphen van 6 februari 2006 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 24 februari 2005 heeft appellant (hierna: het college) de op 10 januari 2005 gedateerde aanvraag van [wederpartij] om een bijdrage in het kader van de zogenoemde Vangnetregeling Huursubsidie (hierna: de Vangnetregeling) toegewezen en met ingang van 1 december 2004 een bijdrage toegekend voor een tijdvak van drie maanden, ten bedrage van € 61,59 per maand.
Bij besluit van 2 september 2005 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 februari 2005 gewijzigd in die zin dat aan [wederpartij] overeenkomstig het advies van de onafhankelijke bezwarencommissie een bijdrage van € 113,71 per maand wordt toegekend voor de periode van 1 februari 2005 tot 1 mei 2005, hetgeen leidt tot een nog uit te keren bijdrage van € 279,54.
Bij uitspraak van 6 februari 2006, verzonden op 10 februari 2006 en na correctie wederom verzonden op 21 maart 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 mei 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L.T. van Zelm, ambtenaar bij de gemeente, en [wederpartij] zijn verschenen.
2.1. Bij Wet van 22 april 1998 (Stb. 1998, 289) tot wijziging van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) in verband met het aan burgemeester en wethouders toedelen van de bevoegdheid een bijzondere bijdrage in de huurlasten toe te kennen (de Vangnetregeling), zijn aan die wet onder meer de volgende bepalingen toegevoegd.
Ingevolge artikel 26b, eerste lid, van de Hsw, zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, indien voor het einde van het subsidietijdvak blijkt dat het actueel inkomen ten minste 20 procent lager ligt dan het rekeninkomen, op aanvraag aan een huurder een bijzondere bijdrage toe ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning.
Ingevolge artikel 26c, eerste lid, van de Hsw vangt - indien de aanvraag betrekking heeft op het eerste op de inkomensdaling betrekking hebbende bijdragetijdvak waarvoor een bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt toegekend (eerste aanvraag) - dat tijdvak aan:
a. indien de aanvraag wordt ingediend binnen drie maanden na de inkomensdaling:
1. op de eerste dag van de kalendermaand als de inkomensdaling per die datum heeft plaatsgevonden;
2. op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de inkomensdaling in andere gevallen dan bedoeld onder ten eerste;
b. indien de aanvraag ten minste drie maanden na de inkomensdaling wordt ingediend: op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wordt de bijzondere bijdrage steeds toegekend voor een tijdvak van ten hoogste drie maanden; dat tijdvak eindigt niet op een latere datum dan 30 juni.
2.2. Bij de beslissing op bezwaar van 2 september 2005 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie, het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 24 februari 2005 gegrond verklaard en met ingang van 1 februari 2005, zijnde de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag, een bijdrage in het kader van de Vangnetregeling toegekend voor een tijdvak van drie maanden, ten bedrage van € 113,71 per maand. Hierbij heeft het college geen grond gezien om af te wijken van de indieningstermijn, wat volgens hem in bepaalde gevallen mogelijk is, omdat [wederpartij] niet de door het college bij brief van 6 april 2005 gevraagde stukken die volgens het college nodig waren voor het nemen van een beslissing, waaronder het huursubsidiebesluit, heeft overgelegd. Tevens heeft het college bepaald dat de bijdrage die bij het primaire besluit van 24 februari 2005 aan [wederpartij] is toegekend, voor zover deze betrekking heeft op de maanden december 2004 en januari 2005, gelet op het verbod van reformatio in peius niet wordt teruggevorderd.
2.3. De rechtbank heeft het door [wederpartij] tegen de beslissing op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het college op onjuiste gronden heeft besloten het bijdragetijdvak op 1 februari 2005 te laten aanvangen, nu kan worden vastgesteld dat [wederpartij] een beroep op de Vangnetregeling heeft gedaan nadat de Minister hem bij de beoordeling van zijn beroep op de hardheidsclausule in het kader van de reguliere huursubsidie bij brief van 8 november 2004 erop heeft gewezen dat de Vangnetregeling als voorliggende voorziening moet worden beschouwd en het college dat als criterium ziet om van de indieningstermijn te kunnen afwijken. Dat [wederpartij] niet heeft voldaan aan het verzoek van het college om nadere stukken te overleggen, doet hieraan volgens de rechtbank niet af, temeer nu het college niet heeft aangegeven welke noodzakelijke informatie uit de opgevraagde stukken kan worden verkregen die niet uit de reeds door [wederpartij] verstrekte gegevens blijkt.
2.4. Niet in geschil is dat de inkomensdaling van [wederpartij] dateert van 1 januari 2004 en dat hij zijn aanvraag in het kader van de Vangnetregeling pas heeft ingediend op 10 januari 2005, derhalve na afloop van de in artikel 26c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw gestelde indieningstermijn van drie maanden na de inkomensdaling. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde of [wederpartij] kan worden aangerekend dat hij de aanvraag niet eerder heeft ingediend.
In dit verband voert het college aan dat [wederpartij], zoals ter zitting bij de rechtbank naar voren is gekomen, reeds in augustus 2004, nadat zijn aanvraag om huursubsidie was afgewezen, bij de gemeente Apeldoorn om informatie over de Vangnetregeling heeft verzocht, zodat hij destijds al een aanvraag om een bijzondere bijdrage had kunnen en moeten indienen. Dat hij dat heeft nagelaten, komt voor zijn risico, aldus het college. Voorts voert het college aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet van belang is dat [wederpartij] niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
2.5. Ter zitting heeft [wederpartij] verklaard dat het juist is dat hij reeds in augustus 2004 op de hoogte was van de Vangnetregeling, zoals het college heeft betoogd, en dat hij toen ook bij de gemeente Apeldoorn een aanvraag om een bijzondere bijdrage in de huurlasten wilde indienen, maar dat een ambtenaar van de gemeente hem toen heeft medegedeeld dat hij hiertoe eerst een afwijzing van de Minister van zijn verzoek om toepassing van de hardheidsclausule diende over te leggen. Voorts heeft [wederpartij] gesteld dat hem bij de informatiebalie van de gemeente (herhaaldelijk) is medegedeeld dat hij zijn aanvraag om een bijzondere bijdrage in de huurlasten voor de maanden oktober tot en met december 2004 pas in januari 2005 kon indienen. Het college kon ter zitting bevestigen noch ontkennen dat dergelijke mededelingen aan [wederpartij] zijn gedaan. Daarnaast is ter zitting komen vast te staan dat, hoewel [wederpartij] eerder om informatie heeft gevraagd, hem niet eerder dan op 16 november 2004 een aanvraagformulier in het kader van de Vangnetregeling voor het tijdvak oktober tot en met december 2004 is uitgereikt en dat hem toen is medegedeeld dat het niet mogelijk was dit formulier direct weer in te leveren omdat hij nog niet over alle inkomensgegevens met betrekking tot dat tijdvak beschikte.
Gelet op het vorenstaande kan het betoog van het college in hoger beroep dat [wederpartij] reeds in augustus 2004 zijn aanvraag in het kader van de Vangnetregeling had kunnen en moeten indienen, niet slagen. Gegeven de door het college gehanteerde uitgangspunten, die thans niet aan de orde zijn, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bij de beslissing op bezwaar de ingangsdatum van het bijdragetijdvak op onjuiste gronden heeft gebaseerd. Hieraan kan, anders dan het college betoogt, niet afdoen dat [wederpartij] niet alle gevraagde gegevens, en dan met name het huursubsidiebesluit, heeft verstrekt. Zoals door de Afdeling onder meer is overwogen in haar uitspraak van 4 februari 2004 in zaak no.
200305504/1is het voor toekenning van een bijzondere bijdrage in de huurlasten in beginsel niet nodig dat tevens huursubsidie is of wordt aangevraagd. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbrekende huursubsidiebesluit in dit geval niettemin een noodzakelijk gegeven was voor het beoordelen van een aanvraag in het kader van de Vangnetregeling en het bepalen van de ingangsdatum.
2.6. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dallinga
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006