ECLI:NL:RVS:2006:AZ3247

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200604558/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing voor stalling recreatievoertuig op openbare weg door college van burgemeester en wethouders van Woerden

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Woerden om aan appellant ontheffing te verlenen van het verbod om een recreatievoertuig langer dan drie dagen op de openbare weg te laten staan. Het college had op 18 maart 2005 besloten dat appellant geen ontheffing zou krijgen, waarna appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 20 september 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht bevestigde op 2 mei 2006 deze beslissing, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die ontheffing rechtvaardigden. Appellant had aangevoerd dat er een erfdienstbaarheid was ontstaan op het gedeelte van de openbare weg waar hij zijn trailer met boot stalde, en dat het college hem gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt dat deze stalling toelaatbaar was. De Raad van State oordeelde echter dat het ontstaan van een erfdienstbaarheid een privaatrechtelijke kwestie is die niet in deze procedure ter beoordeling ligt. Het tijdsverloop tussen het stallen van de trailer en de mededeling dat deze op de openbare weg stond, was niet voldoende om het vertrouwen te rechtvaardigen dat het verbod niet op hem van toepassing was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer, mr. C.H.M. van Altena en mr. W.M. Haverkamp, aanwezig waren.

Uitspraak

200604558/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. SBR 05/3201 van de rechtbank Utrecht van 2 mei 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgermeester en wethouders van Woerden.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2005 heeft het college van burgermeester en wethouders van Woerden (hierna: het college) geweigerd aan appellant  ontheffing te verlenen van het verbod om een recreatievoertuig langer dan drie dagen te laten staan op de openbare weg.
Bij besluit van 20 september 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2006, verzonden op 12 mei 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 juli 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2006, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door F.Th.C.H. Visser en S. Miserus, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5.1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Woerden 2003 (hierna: de APV) is het verboden om een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op een door burgemeester en wethouder[s] aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Ingevolge het tweede lid, van de APV kan het college ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
Bij besluit van 3 juni 1997 (hierna: het aanwijzingsbesluit) heeft het college alle openbare wegen in de gemeente Woerden aangewezen als wegen waar het verboden is een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan.
2.2.    De ontheffing is gevraagd ten behoeve van een aan appellant toebehorende trailer met boot. Niet in geschil is dat deze trailer met boot moet worden aangemerkt als een voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd als bedoeld in artikel 5.1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV.
2.3.    Appellant voert in hoger beroep andermaal aan dat het ontstaan van een erfdienstbaarheid op het gedeelte van de openbare weg waar hij sinds 1990 zijn trailer met boot stalt, dient te leiden tot verstrekking van een ontheffing. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat stalling van zijn trailer met boot toelaatbaar was door hem niet te wijzen op het feit dat een en ander zich op de openbare weg bevond.
2.3.1.    Vooropgesteld dient te worden dat, zoals de rechtbank reeds terecht heeft overwogen, het al dan niet ontstaan van een erfdienstbaarheid een privaatrechtelijke kwestie is, welke in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. Enkel tijdsverloop tussen het tijdstip waarop appellant zijn trailer met boot op de parkeerplaats is gaan stallen (1990) en het tijdstip waarop hem te kennen is gegeven dat deze tot de openbare weg behoort (2004) rechtvaardigt niet het vertrouwen dat het verbod van artikel 5.1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV niet op hem van toepassing zou zijn, noch dat hij in aanmerking kwam voor een ontheffing daarvan.
2.3.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zich in dit geval niet zodanig bijzondere, nijpende omstandigheden voordoen dat tot ontheffingverlening moest worden besloten.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006
306-538.