ECLI:NL:RVS:2006:AZ2812

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601965/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en gevolgen voor omwonenden in Slochteren

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997), herziening [locatie] te [plaats]" door de gemeenteraad van Slochteren, vastgesteld op 7 juli 2005. Het college van gedeputeerde staten van Groningen heeft op 7 februari 2006 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellanten, wonend in de nabijheid van het plangebied, hebben beroep ingesteld tegen deze goedkeuring, omdat zij vrezen voor geluid- en stankoverlast door de in het plan opgenomen paardenfokkerij en paardenpension. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 november 2006 behandeld.

De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet zorgvuldig is voorbereid. De appellanten hebben aangevoerd dat de gemeenteraad bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden en dat de bouwvergunning voor de fok- en loopstal in strijd is met de Welstandsnota. De Afdeling stelt vast dat de afstand van de paardenfokkerij tot de woningen van appellanten aanzienlijk kleiner is dan de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden, wat leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.

De Afdeling verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en het in acht nemen van de belangen van omwonenden bij de goedkeuring van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200601965/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Slochteren,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Slochteren, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 juni 2005, het bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997), herziening [locatie] te [plaats]" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 februari 2006, nr. 2005-15.037/6/B.2, RP, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 april 2006 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 10 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders, van appellanten en van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2006, waar appellanten, in de personen van [appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door J. Koopmans, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Slochteren, vertegenwoordigd door J.J. Jullens en R.B. Mienstra, ambtenaren van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden die horen bij het adres [locatie] te [plaats] en maakt hier een paardenfokkerij en paardenpension mogelijk.
Standpunt van appellanten
2.4.    Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat bij de besluitvorming is uitgegaan van algemene regelgeving zonder de feiten ter plaatse te controleren. Daardoor is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden, met name wat betreft geluid- en stankoverlast. Volgens appellanten is de bouwvergunning ten behoeve van de fok- en loopstal ten onrechte verleend en is dit gebouw met een oppervlakte van 1520 m² in strijd met de Welstandsnota. Voorts stellen appellanten dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de vrijstellingsbevoegdheid in artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften. Zij vrezen voor onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Het standpunt van verweerder
2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij stelt zich, in navolging van de gemeenteraad, onder meer op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van appellanten niet in ernstige mate zal worden aangetast, nu het plan voldoet aan de in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) genoemde afstanden.
Vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    In het bestemmingsplan is aan de gronden de bestemming "Paardenfokkerij annex paardenpension" toegekend. Aan een deel van de gronden is een bebouwingsvlak toegekend.
2.6.2.    Ingevolge artikel 3, eerste lid en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de kaart voor paardenfokkerij annex paardenpension aangewezen gronden bestemd voor het fokken van paarden en het africhten van (ter plaatse gefokte) paarden met als nevenactiviteit het stallen en berijden van pensionpaarden en daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, andere werken en erven.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, is voor het bouwen bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak mogen worden opgericht. Met betrekking tot andere bouwwerken is geen koppeling met het bouwvlak gelegd, maar enkel bepaald dat deze niet hoger mogen zijn dan 5.00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2.00 meter.
2.6.3.    Ingevolge artikel 4, eerste lid en onder a, van de planvoorschriften, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid en onder a ten behoeve van het groepskamperen en het plaatsen van ten hoogste 10 (voor korte periodes 15) kampeermiddelen buiten kampeerterreinen. De voorwaarden waaronder deze vrijstellingsbevoegdheid kan worden toegepast zijn, voor zover thans van belang, dat de plaatsing van de kampeermiddelen landschappelijk inpasbaar dient te zijn, waarbij als richtlijn geldt dat voldoende afstand tot gevoelige andere functies (onder andere wonen) in acht wordt genomen en dat de verkeersbelasting van de ontsluitingsweg niet onevenredig mag worden vergroot, gelet op de capaciteit hiervan.
2.6.4.    Bij besluit van 20 december 2004 is door het college van burgemeester en wethouders op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997)" een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een fok- en loopstal op het perceel [locatie] te [plaats]. De vergunning is inmiddels onherroepelijk en de fok- en loopstal is opgericht.
2.6.5.    Volgens de plantoelichting is bij het opstellen van het bestemmingsplan onder meer gebruik gemaakt van de VNG-brochure.
2.6.6.    In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. In de bedrijvenlijst van de VNG-brochure is voor maneges, evenals voor paardenfokkerijen, in verband met het aspect geur een afstand van 50 meter en in verband met de aspecten geluid en stof een afstand van 30 meter tot woningen in een rustige woonwijk aanbevolen. In deze brochure wordt voorts opgemerkt dat de afstand met betrekking tot het aspect geur kan worden verlaagd tot 30 meter wanneer het gaat om het omgevingstype "landelijk gebied met woningen". Voorts staat in de VNG-brochure vermeld dat de afstand in principe geldt tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning.
2.6.7.    De afstand van de grens van het plandeel met de bestemming "Paardenfokkerij annex paardenpension" tot de woning [locatie] bedraagt ongeveer 7 meter en tot de woning Borgweg 41 ongeveer
19 meter.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    De bezwaren van appellanten gericht tegen de verleende bouwvergunning voor de fok- en loopstal kunnen niet in deze procedure aan de orde kunnen komen. Niet alleen hebben tegen dit besluit aparte rechtsmiddelen opengestaan, ook richten deze bezwaren zich niet tegen het onderhavige plan.
2.7.1.    Wat betreft de bezwaren van appellanten gericht tegen de locatie van de fok- en loopstal overweegt de Afdeling dat verweerder in redelijkheid in het bestreden besluit een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de omstandigheid dat ten tijde van het nemen van het besluit voor de stal reeds een rechtens onaantastbare bouwvergunning was verleend. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan een beoordeling van het betoog van appellanten dat het plan in zoverre in strijd is met het volgens appellanten in de Welstandsnota opgenomen ruimtelijke beleid dat bebouwing geen ingrijpende wijziging van het landschappelijk karakter en bestaande structuren mag veroorzaken.
2.8.    Wat betreft de stelling van appellanten dat het plan leidt tot onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat overweegt de Afdeling als volgt.
De VNG-brochure heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Nu de in de VNG-brochure genoemde afstanden indicatief van aard zijn, is afwijking hiervan in beginsel mogelijk, met dien verstande dat een afwijking dient te worden gemotiveerd. Met betrekking tot de afstand van de paardenfokkerij annex paardenpension tot de omliggende woningen blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat verweerder, in navolging van de gemeenteraad, is uitgegaan van een aan te houden afstand van 50 meter van de fok- en loopstal tot aan de gevel van de woningen. Hierbij hebben verweerder en de gemeenteraad miskend dat op grond van de VNG-brochure de afstand in principe dient te worden gemeten tussen enerzijds de grens van het plandeel met de bestemming "Paardenfokkerij annex paardenpension" en anderzijds de gevel van de woningen. Gelet op de afstanden tussen de woningen van appellanten tot de grens van het plandeel met de bestemming "Paardenfokkerij annex paardenpension", respectievelijk 7 meter en 19 meter, wijkt het plan in aanzienlijke mate af van de in de VNG-brochure genoemde afstanden. Dit klemt te meer nu uit artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften volgt dat buiten het bouwvlak bouwwerken kunnen worden opgericht tot op de grens van het plandeel.
Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid. Reeds hierom is het beroep gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd, en kunnen de overige argumenten niet worden beoordeeld.
Proceskostenveroordeling
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 7 februari 2006, kenmerk 2005-15.037/6/B.2, RP;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 58,63 (zegge: achtenvijftig euro en drieënzestig cent); het dient door de provincie Groningen aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Groningen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Neuwahl
Voorzitter      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
280-432.