200601297/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Texel,,
tegen de uitspraak in zaak no. WRO 05/1499 van de rechtbank Alkmaar van 10 januari 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Texel.
Bij besluit van 18 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Texel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het tijdelijk permanent bewonen van de zomerwoning op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], gemeente Texel (hierna: het perceel) voor een periode van ongeveer drie jaar, tot uiterlijk 1 februari 2008.
Bij besluit van 31 mei 2005, verzonden op 9 juni 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2006, verzonden op 13 januari 2006, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 april 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. de Witte, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het gebruik van de zomerwoning ten behoeve van permanente bewoning is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" (hierna: het bestemmingsplan). Om dit gebruik niettemin mogelijk te maken, diende derhalve vrijstelling te worden verleend.
2.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: de WRO), voor zover thans van belang, kan het college met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van het bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985) wordt vrijstelling, als bedoeld in artikel 17 van de WRO, slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk, werk geen gebouw zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven respectievelijk voortduren.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 juni 1995 in zaak nrs. H01.95.0029 en H01.95.0034, de Gemeentestem 7036, nr. 6), biedt de omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor maximaal vijf jaren is verleend op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie. Teneinde het tijdelijke karakter te mogen aannemen, dienen daartoe concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn. Bij het ontbreken daarvan is toepassing van artikel 17 van de WRO niet mogelijk.
2.3.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen vrijstelling krachtens artikel 17 van de WRO kon worden verleend, omdat geen sprake is van objectieve feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een slechts tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan.
2.3.2. Het betoog slaagt niet. Zoals blijkt uit de aanvraag heeft [vergunninghouder] om verlening van tijdelijke vrijstelling verzocht tot een sociale huurwoning in de gemeente voor hem beschikbaar is. Om in aanmerking te komen voor een dergelijke woning, heeft [vergunninghouder] zich op 2 februari 2004 bij de Stichting Wonen Texel (hierna: de stichting) ingeschreven. De vrijstelling is verleend tot uiterlijk 1 februari 2008. Aan de vaststelling van deze einddatum heeft het college de algemene ervaringsregel ten grondslag gelegd dat de wachttijd voor een sociale huurwoning in de gemeente maximaal circa 3,5 jaar bedraagt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [vergunninghouder] per 1 maart 2006 ook daadwerkelijk is verhuisd naar een aan hem door de stichting aangeboden woning.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voldoende objectieve gegevens voorhanden zijn om aan te nemen dat de zomerwoning niet langer dan vijf jaar ten behoeve van permanente bewoning zal worden gebruikt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals door het college onweersproken is gesteld, de vrijstelling slechts is verleend ten behoeve van het gebruik van de zomerwoning door [vergunninghouder] persoonlijk. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat krachtens het terzake gevoerde beleid slechts éénmaal tijdelijk vrijstelling wordt verleend ten behoeve van het gebruik van dezelfde woning.
2.4. Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.4.1. Voor de uitoefening van voormelde vrijstellingsbevoegdheid heeft het college op 21 december 2003 de beleidsnotitie "permanente bewoning recreatieverblijven" vastgesteld. Krachtens deze notitie dient, om in aanmerking te komen voor een vrijstelling, in elk geval te worden voldaan aan de voorwaarden van maatschappelijke of economische binding met de gemeente en inschrijving bij de stichting.
Aan het besluit van 31 mei 2005 heeft het college ten grondslag gelegd dat [vergunninghouder] in ieder geval sinds 7 maart 1996 onafgebroken ingezetene van de gemeente Texel is geweest.
Anders dan appellant betoogt, voldoet [vergunninghouder] aan de voorwaarde van maatschappelijke of economische binding. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat appellant zijn stelling, dat [vergunninghouder] de afgelopen tien jaren niet zes jaren onafgebroken ingezetene is geweest van Texel niet heeft onderbouwd. De enkele omstandigheid dat [vergunninghouder] eigenaar is van een drogisterij in Schiedam vormt geen grond voor het oordeel dat van maatschappelijke binding met Texel geen sprake is.
Ten aanzien van de stelling van appellant dat het college bij de belangenafweging die in het kader van de beoordeling of vrijstelling kan worden verleend dient plaats te vinden, aan zijn belangen ten onrechte geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend, wordt geoordeeld dat appellant, beheerder en exploitant van het recreatiepark waarop de zomerwoning staat, niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze tijdelijke vrijstelling een aantasting van enige betekenis van zijn belang tot gevolg heeft.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.22 november 2006
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Lodder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op