ECLI:NL:RVS:2006:AZ2790

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506036/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "De Doorbraak" door gemeenteraad Tubbergen

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "De Doorbraak" door de gemeenteraad van Tubbergen, vastgesteld op 8 november 2004. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft op 17 mei 2005 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant, een agrariër, heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de goedkeuring onterecht is verleend. Hij stelt dat het plan niet voldoet aan de eisen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en dat het waterpeil zal stijgen, wat schadelijk is voor zijn eigendommen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 september 2006 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel appellant als vertegenwoordigers van verweerder en andere betrokken partijen gehoord. De Afdeling heeft vastgesteld dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling oordeelt dat verweerder de beoordelingsmarges niet heeft overschreden en dat de vrees van appellant voor schade aan zijn eigendommen ongegrond is. De Afdeling concludeert dat het beroep van appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 22 november 2006.

Uitspraak

200506036/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2004 heeft de gemeenteraad van Tubbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2004, het bestemmingsplan "De Doorbraak" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 mei 2005, kenmerk RWB/2004/4176, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het waterschap Regge en Dinkel (hierna: het waterschap) is in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen. Daarvan heeft het waterschap gebruik gemaakt.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 april 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2006, waar [appellant], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. T.A.M. van den Ende, advocaat te Zwolle, drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie en drs. P.G.B. de Louw, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Tubbergen, vertegenwoordigd door W.G.J. Sauer, ambtenaar van de gemeente, en het waterschap, vertegenwoordigd door ing. H.J.M. Lansink, mr. M. Guijs en ing. P.J. Damsté.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    De Doorbraak is een nog aan te leggen waterloop in combinatie met een ecologische verbindingszone en zal de Loolee en de Azelerbeek koppelen aan de Exosche Aa en de Midden Regge, waarbij gronden in de gemeenten Wierden, Almelo en Tubbergen worden doorkruist. Het plan voorziet in de aanleg van het deel van de waterloop De Doorbraak dat is voorzien op het grondgebied van de gemeente Tubbergen. Dat deel van de waterloop is voorzien op gronden in de uiterst zuidwestelijke punt van die gemeente tussen de Loolee en de Bornsebeek.
Het standpunt van appellant
2.4.    Appellant stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Daartoe stelt hij zich onder meer op het standpunt dat verweerder niet naar behoren heeft getoetst aan het reconstructieplan "Salland-Twente", omdat De Doorbraak daarin als planuitwerking is aangemerkt en dus door provinciale staten uitgevoerd had moeten worden. Voorts zal bij uitvoering van het plan het waterpeil stijgen en daardoor zullen de normen als gesteld in het waterbeheersplan van het waterschap niet worden gehaald. Een stijging van het waterpeil brengt de levende have en het goed van appellant in toenemende mate in gevaar. Ook is er, volgens appellant, sprake van een feitelijke bestemmingswijziging van zijn gronden in strijd met het bestemmingsplan "Weerselo" en het reconstructieplan "Salland-Twente", nu deze zullen worden gebruikt voor de tijdelijke opslag van overtollig water. Naar zijn mening kunnen zijn gronden niet voor de tijdelijke opslag van overtollig water worden gebruikt zonder een gebruiksrecht daartoe (zoals koop of huur), aangezien dat een schending van zijn eigendomsrecht zou opleveren. Voorts is er volgens appellant sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat zijn gronden ten gevolge van het plan vaker zullen inunderen. De regeling betreffende planschade zoals deze in het plan is opgenomen voldoet niet, aldus appellant. Hij betoogt dat de bestemmingsplanprocedure ten onrechte gelijktijdig is uitgevoerd met een procedure in het kader van artikel 19 van de WRO. Ten slotte betwijfelt appellant de uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestreden besluit
2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Daartoe stelt hij zich op het standpunt dat de realisering van het plan geen functiewijziging tot gevolg zal hebben voor de gronden van appellant, noch dat er sprake is van een schending van het eigendomsrecht van appellant met betrekking tot die gronden. Voor het bepalen van de afvoercapaciteit zijn, volgens verweerder, zodanige ontwerpcriteria gekozen dat in geval van hoge waterafvoeren deze goed kunnen worden verwerkt. Hij stelt dat niet kan worden gesproken van een verhoogde inundatienorm en dat van het planmatig gebruik van de gronden van appellant voor de opslag van overtollig water geen sprake is. Het plan leidt niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie. Gelet hierop is volgens verweerder geen aanleiding voor de vrees dat levende have en het goed als gevolg van dit plan gevaar zullen lopen.
Indien toch sprake is van schade die voortvloeit uit een bewuste keuze betreffende het waterbeheer, geldt de gangbare schaderegeling. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de tekst betreffende de planschaderegeling in het plan overeenkomt met de tekst van artikel 49 van de WRO. Dat daarbij in het plan is opgenomen dat een verzoek om schadevergoeding zal worden overgedragen aan het waterschap, doet naar de mening van verweerder niet af aan de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en heeft te maken met de expertise van het waterschap op dit terrein.
Vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    Appellant exploiteert een agrarisch bedrijf op een perceel aan de [locatie], te [plaats]. Zijn perceel is gelegen op 4,5 kilometer ten noordoosten van de voorziene Doorbraak nabij de Fleringenmolenbeek, die uitkomt op de Lolee.
2.6.2.    In het reconstructieplan "Salland-Twente" is De Doorbraak aangemerkt als een planuitwerking die niet wettelijk verplicht is.
2.6.3.    In paragraaf 4.3 "Watertoets" in de plantoelichting, is, voor zover thans van belang, vermeld dat De Doorbraak wordt aangelegd conform het "beekmodel": het ontwerp dat qua waterpeilen veel op het huidige oppervlaktewatersysteem lijkt. Bij hoge afvoeren ontstaan overstromingen binnen de zonering van De Doorbraak.
Voorts is in die paragraaf vermeld dat met gebruik van het hydraulisch model, opgebouwd in het rekenprogramma Sobek, de effecten van De Doorbraak op het oppervlaktewatersysteem zijn bepaald. Uit die berekeningen blijkt dat het "beekmodel" nagenoeg hetzelfde functioneert als het huidige oppervlaktewatersysteem. Dit geldt voor alle afvoersituaties die zijn doorgerekend. In de voorjaarssituatie verbetert de drooglegging ten opzichte van de normen die zijn vastgelegd in het waterbeheersplan. Bij extreme afvoeren (2Q-situatie), die thans gemiddeld één keer per 50 á 100 jaar voorkomen, zal een kleiner gebied inunderen dat thans het geval is.
2.6.4.    In het "Hydraulisch ontwerp, De Doorbraak", van 22 september 2003, opgesteld door het waterschap, is tot uitgangspunt genomen dat de nieuwe waterloop geen effect mag hebben op de waterstanden en het watersysteem bovenstrooms van De Doorbraak. Voorts is in paragraaf 5. vermeld dat De Doorbraak de huidige problemen ten aanzien van de 2Q-norm niet oplost, maar de huidige situatie wel verbetert.
Volgens de berekeningen veroorzaakt De Doorbaak geen opstuwing in de richting van de gronden van appellant.
Oordeel van de Afdeling
2.7.    Ten aanzien van het reconstructieplan "Salland-Twente" stelt de Afdeling vast dat De Doorbraak in dat plan is aangemerkt als een planuitwerking die niet wettelijk verplicht is. De Reconstructiewet concentratiegebieden staat er niet aan in de weg dat de gemeenteraad een bestemmingsplan vaststelt ten aanzien van hetzelfde onderwerp. Verweerder behoefde in het ontbreken van een door de Provinciale Staten vastgesteld uitwerkingsplan geen aanleiding te zien om reeds hierom goedkeuring aan het plan te onthouden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet naar behoren heeft getoetst aan het reconstructieplan.
2.7.1.    Uit de stukken, zoals weergegeven in 2.6.3. en 2.6.4., en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat de uitvoering van het plan zal leiden tot een verhoogd peil van het oppervlaktewater ter plaatse van de gronden van appellant. Gelet hierop bestaat geen grond voor de vrees van appellant dat zijn levende have en zijn goed door De Doorbraak in toenemende mate in gevaar zal worden gebracht.
Tevens is niet gebleken dat de gronden van appellant als gevolg van dit plan zullen worden gebruikt voor de opslag van overtollig water. Het plan staat derhalve niet in de weg aan het agrarisch gebruik van de gronden overeenkomstig het bestemmingsplan Weerselo en het reconstructieplan Salland-Twente. Dat het waterschap in het kader van het waterbeheerplan op zoek is naar dergelijke opslagmogelijkheden, kan daaraan niet afdoen, nu dit los staat van het plan dat thans aan de orde is.
Gelet op het bovenstaande is voorts niet gebleken dat de gronden van appellant ten gevolge van de realisering van het plan vaker onder water zullen lopen dan de gronden van anderen en dat op grond daarvan sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.7.2.    Het bezwaar van appellant met betrekking tot de regeling betreffende de planschade treft geen doel. De regeling waarop appellant wijst, is opgenomen in hoofdstuk 6 van de plantoelichting. Gezien het feit dat aan de toelichting geen bindende betekenis toekomt, behoefde verweerder in de bedenking betreffende voornoemde regeling geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7.3.    Met betrekking tot het bezwaar van appellant dat de bestemmingsplanprocedure ten onrechte gelijktijdig is uitgevoerd met een procedure in het kader van artikel 19 van de WRO, overweegt de Afdeling dat geen rechtsregel aan deze handelwijze in de weg staat.
2.7.4.    In hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het plan, ziet de Afdeling geen aanleiding om daaraan te twijfelen.
2.7.5.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Soede
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
270-458.