200507786/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2004 heeft de gemeenteraad van Wierden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 november 2004, het bestemmingsplan "De Doorbraak" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 juli 2005, kenmerk RWB/2005/40, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 24 oktober 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het waterschap Regge en Dinkel (hierna: het waterschap) is in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen. Daarvan heeft het waterschap gebruik gemaakt.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 april 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2006, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. T.A.M. van den Ende, advocaat te Zwolle, drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie, en drs. P.G.B. de Louw, werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Wierden, vertegenwoordigd door H. van Triest, ambtenaar van de gemeente, en het waterschap, vertegenwoordigd door ing. H.J.M. Lansink, mr. M. Guijs en ing. P.J. Damsté.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. De Doorbraak is een nog aan te leggen waterloop in combinatie met een ecologische verbindingszone en zal de Loolee en de Azelerbeek koppelen aan de Exosche Aa en de Midden Regge, waarbij gronden in de gemeenten Wierden, Almelo en Tubbergen worden doorkruist. Het plan voorziet in de aanleg van het deel van de waterloop De Doorbraak dat is voorzien op het grondgebied van de gemeente Wierden. Dat deel van de waterloop is voorzien op gronden vanaf de Exosche Aa, via de Bornebroeksewaterleiding, richting de kruising Ypeloweg/Keursweg en het Twentekanaal.
2.3. Bij brief van 24 juli 2004 heeft appellant zijn zienswijzen ingediend tegen het ontwerpplan "De Doorbraak" van de gemeenteraad van Tubbergen. In deze brief heeft hij het volgende vermeld: "Voor het overige ga ik er van uit dat u dit bezwaarschrift onder de aandacht zult brengen van de overige bij dit plan betrokken instanties en indien zonodig voor het verstrijken van de fatale termijnen". De gemeenteraad van Tubbergen heeft deze brief niet aangemerkt als een zienswijze die tevens zou zijn gericht tegen het ontwerpplan "De Doorbraak" van de gemeenteraad van Wierden en heeft deze brief dan ook niet onverwijld doorgezonden naar die gemeenteraad. Hij heeft wel een afschrift van de brief verzonden aan het waterschap Regge en Dinkel, initiatiefnemer van de aanleg van De Doorbraak.
Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zendt het bestuursorgaan geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de gemeenteraad van Tubbergen zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kennelijk de gemeenteraad van Wierden bevoegd was tot behandeling van de brief van 24 juli 2004, zodat hij terecht deze brief niet ter behandeling aan de gemeenteraad van Wierden heeft doorgezonden. De Afdeling acht van belang dat in de brief geen melding wordt gemaakt van andere ontwerpplannen of andere gemeenten en dat evenmin uit de brief blijkt dat de zienswijzen mede gericht zijn tegen plandelen die liggen op het grondgebied van de gemeente Wierden. Ook overigens bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de zinsnede "dit plan" zoals vermeld in de zienswijzen van appellant zo kan worden begrepen dat daarmee tevens het ontwerpplan van de gemeenteraad van Wierden is bedoeld. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in de publicaties van de gemeente Tubbergen betreffende de terinzagelegging van het ontwerpplan een duidelijke omschrijving is opgenomen van het gebied waarop dat plan betrekking heeft. Voorts lag het ontwerpplan "De Doorbraak" van de gemeenteraad van Wierden niet ter inzage op het moment dat appellant bovengenoemde zienswijzen indiende, maar eerst vanaf 19 augustus 2004.
Gelet op het vorenstaande heeft appellant geen zienswijzen tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad van Wierden.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. De omstandigheid dat appellant er van uit ging dat hij met zijn brief van 24 juli 2004 tevens zienswijzen tegen het ontwerpplan van de gemeente Wierden had ingediend, kan niet als een zodanige omstandigheid worden aangemerkt. Appellant is hiervan ten onrechte uitgegaan, nu hij op grond van de publicatie van de gemeente Tubbergen in redelijkheid had moeten begrijpen dat hij enkel kon opkomen tegen het ontwerpplan betreffende het gedeelte van De Doorbraak dat in die gemeente is voorzien. Uit de enkele omstandigheid dat de gemeenten bij het opstellen van de (voor-) ontwerpplannen hebben samengewerkt, kon appellant niet een gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hij kon volstaan met het indienen van zienswijzen bij één gemeente. Anders dan appellant stelt staat in de door de gemeenten gezamenlijk opgestelde reactienota naar aanleiding van de inspraak geen toezegging om ingediende zienswijzen naar de andere gemeenten door te zenden.
Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006