ECLI:NL:RVS:2006:AZ2774

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603428/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlening van een revisievergunning voor een vleesstierkalverenhouderij in strijd met de Habitatrichtlijn

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet, waarbij op 28 februari 2006 een revisievergunning is verleend voor een vleesstierkalverenhouderij. De vergunning is gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd. Appellanten, waaronder de Stichting Gelderse Milieufederatie, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de vergunning in strijd is met de Habitatrichtlijn. De zaak is behandeld op 24 oktober 2006, waarbij de appellanten en de vergunninghouder zijn verschenen.

De appellanten betogen dat de vergunning significante negatieve gevolgen heeft voor het nabijgelegen natuurgebied de "Veluwe". Zij stellen dat de ammoniakdepositie ten onrechte is berekend op een afstand van 520 meter, terwijl dit op de grens van het natuurgebied had moeten zijn. De appellanten wijzen erop dat de achtergronddepositie al hoger is dan de kritische depositiewaarde, en dat elke toename van de ammoniakdepositie in strijd is met de Habitatrichtlijn.

De Raad van State oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de vergunde ammoniakemissie en -depositie significante gevolgen hebben voor het natuurgebied. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het bestuursorgaan niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten. Het beroep van de appellanten wordt gegrond verklaard, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders wordt vernietigd. De gemeente Nunspeet wordt gelast het griffierecht aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

200603428/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie", gevestigd te Arnhem,
en anderen,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor een vleesstierkalverenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 maart 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2006, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door ir. Ph. Scheepers, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Baas, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door ing. W. Boschinga, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding.
2.2.    Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor het houden van 720 vleesstierkalveren (0 tot 6 maanden) en vergunning geweigerd voor het houden van 480 vleesstierkalveren (0 tot 6 maanden). Voor de inrichting is eerder bij besluit van 30 maart 1998 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning (hierna: de onderliggende vergunning) verleend voor het houden van 400 vleeskalveren (0 tot 8 maanden).
2.3.    Appellanten betogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Volgens hen heeft het in werking zijn van de onderhavige inrichting conform de bij het bestreden besluit verleende vergunning significante negatieve gevolgen voor het nabijgelegen natuurgebied de "Veluwe". Appellanten voeren hiertoe aan dat verweerder bij de berekening van de door de inrichting te veroorzaken ammoniakdepositie ten onrechte is uitgegaan van een afstand van 520 meter. Volgens hen had verweerder de ammoniakdepositie moeten berekenen op de grens van het natuurgebied de "Veluwe", op een afstand van 285 meter van de inrichting, waar de toename van de ammoniakdepositie 92 mol/ha/jaar bedraagt. Daarnaast betogen appellanten dat, nu de achtergronddepositie van het betreffende natuurgebied hoger is dan de kritische depositiewaarde, iedere toename van de ammoniakdepositie in strijd is met de Habitatrichtlijn. Vervolgens betwisten appellanten het rapport van Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied van juli 2005, waarbij onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de uitbreiding van de onderhavige inrichting voor het natuurgebied de "Veluwe" (hierna: het onderzoeksrapport). Dit onderzoeksrapport is volgens hen niet gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke en juridische inzichten en in het onderzoeksrapport wordt een onjuiste conclusie getrokken ten aanzien van de gevolgen van het in werking zijn van de inrichting voor het natuurgebied de "Veluwe".
2.3.1.    Verweerder baseert zich in het bestreden besluit op de conclusies uit het onderzoeksrapport. In het onderzoeksrapport is de ammoniakdepositie berekend op een afstand van 520 meter van de inrichting, waar het habitattype met de laagste kritische depositiewaarde is gelegen. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de kritische depositiewaarde ruimschoots wordt overschreden door de achtergronddepositie. De toename van de ammoniakdepositie als gevolg van de uitbreiding van de inrichting heeft echter geen significante negatieve gevolgen voor het natuurgebied de "Veluwe", zo wordt in het onderzoeksrapport geconcludeerd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de achtergronddepositie als gevolg van autonome ontwikkelingen in de toekomst zal dalen. Gelet hierop stelt verweerder zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet in strijd is met de Habitatrichtlijn.
2.3.2.    Bij beschikking van 7 december 2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (Pb L 387), en daarmee dus vóór het nemen van het bestreden besluit, is onder meer het natuurgebied de "Veluwe" geplaatst op de lijst van communautair belang, waarop de gebieden met een of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of een of meer prioritaire soorten staan aangegeven. Zodra een gebied op deze lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een speciale beschermingszone, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten significante gevolgen kan hebben voor het gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. De bevoegde instanties mogen slechts toestemming voor het plan of project geven, nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet zal aantasten.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2004, zaak C-127/02, gepubliceerd in JM 2004/112, volgt dat wanneer een nationale rechter moet nagaan of de toestemming voor een plan of project in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn rechtmatig is verleend, hij kan toetsen of de door deze bepaling aan de beoordelingsmarge van de bevoegde nationale autoriteiten gestelde grenzen in acht zijn genomen, ook als de bepaling niet in de rechtsorde van de betrokken lidstaat is omgezet ofschoon de daartoe gestelde termijn is verstreken.
2.3.3.    In het onderhavige geval is sprake van een plan of project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het onderhavige natuurgebied de "Veluwe".
Blijkens het genoemde arrest dient te worden bezien of verweerder op grond van objectieve gegevens kon uitsluiten dat het plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen heeft voor het onderhavige natuurgebied de "Veluwe", afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan.
2.3.4.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2005, in zaak no.
200409681/1, volgt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van significante gevolgen voor het natuurgebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan, dient te worden uitgegaan van de veranderingen ten opzichte van de onderliggende voor de inrichting geldende vergunning.
Ter zitting is gebleken dat op een afstand van minder dan 520 meter van de inrichting gronden zijn gelegen die voor verzuring gevoelig zijn. Verweerder heeft hiermee bij het bepalen van de ammoniakdepositie ten onrechte geen rekening gehouden. Daarnaast is sprake van een niet geringe toename van de ammoniakdepositie als gevolg van de uitbreiding van het veebestand. Deze toename bedraagt op de grens van het natuurgebied de "Veluwe" 92 mol/ha/jaar. Verder is de achtergronddepositie hoger dan de kritische depositiewaarde. Voor zover verweerder ter motivering van zijn standpunt op autonome ontwikkelingen wijst die een verlaging van de achtergronddepositie tot gevolg zouden hebben, overweegt de Afdeling dat deze ontwikkelingen ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen garantie geven dat de thans verleende vergunning geen significante gevolgen zal hebben voor het desbetreffende natuurgebied.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende onderzocht of op basis van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de vergunde ammoniakemissie en -depositie significante gevolgen hebben voor het natuurgebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Voorts heeft hij niet onderzocht of de vergunde activiteiten andersoortige effecten voor het natuurgebied teweegbrengen en, zo deze effecten er zijn, of deze als significant moeten worden aangemerkt. Daarom is het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten.
2.4.    Het beroep is gegrond. Nu het antwoord op de vraag of het onderhavige plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, al dan niet significante gevolgen kan hebben voor het natuurgebied de "Veluwe", afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan, bepalend is voor de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd.
2.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 28 februari 2006, kenmerk 3124;
III.    gelast dat de gemeente Nunspeet aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd     w.g. Van Hardeveld
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
312-493.