ECLI:NL:RVS:2006:AZ2764

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602807/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onttrekking van de weg over de brug Kattenberg aan het openbaar verkeer

In deze zaak gaat het om de onttrekking van de weg over de brug Kattenberg aan het openbaar verkeer, een besluit dat door de raad van de gemeente Oost-, West- en Middelbeers in 1995 werd afgewezen. De Minister van Verkeer en Waterstaat had een verzoek ingediend om de weg aan het openbaar verkeer te onttrekken, maar dit werd door de gemeente afgewezen. Na verschillende rechtszaken en besluiten, waaronder een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch in 2006, heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant in 2005 opnieuw besloten om de weg over de brug Kattenberg aan het openbaar verkeer te onttrekken. Dit besluit werd door de rechtbank in 2006 bevestigd, waarbij werd overwogen dat de nadelige gevolgen van de onttrekking niet zodanig groot zijn dat deze aan het besluit in de weg staan. De rechtbank oordeelde dat de rapporten die de financiële gevolgen van de onttrekking in kaart brachten, voldoende inzicht boden en dat het college in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen sprake was van een onevenwichtige afweging van belangen. De Afdeling concludeerde dat de brug Kattenberg niet essentieel was voor de bereikbaarheid van de omwonenden, gezien de alternatieve routes die beschikbaar waren. De hoger beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200602807/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    de raad van de gemeente Oirschot,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaken nos. AWB 05/1362, 1400, 1401, 1402 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 februari 2006 in het geding tussen:
1.    [appellanten sub 1],
2.    het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
3.    de raad van de gemeente Oirschot,
4.    de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, afdeling Oirschot-
De Beerzen,
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 1995 heeft de raad van de gemeente Oost-, West- en Middelbeers het door de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat, directie Noord-Brabant, voor de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) ingediende verzoek om de weg gelegen op de brug Kattenberg over het Wilhelminakanaal aan het openbaar verkeer te onttrekken, afgewezen.
Bij besluit van 19 september 1995 heeft de Commissie voor de behandeling van administratieve geschillen ingevolge de Wegenwet voor de provincie Noord-Brabant het daartegen door de Minister ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 28 augustus 1997 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door de Minister ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 29 september 1998 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant (hierna: het college) - opnieuw beslissend - het administratief beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 februari 1995 vernietigd en besloten de weg over de brug Kattenberg te Oirschot aan de openbaarheid te onttrekken.
Bij uitspraak van 4 januari 2000, verzonden op 10 januari 2000, heeft de rechtbank de daartegen door de raad van de gemeente Oirschot (hierna: de raad) en [partijen] ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2001 in zaak no. 200000927/1 heeft de Afdeling de daartegen door de raad en [partijen] ingestelde hoger beroepen gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college opnieuw op het administratief beroep beslist, dat beroep gegrond verklaard en besloten de weg over de brug Kattenberg te Oirschot aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Bij uitspraak van 27 februari 2006, verzonden op 2 maart 2006, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de daartegen door [appellanten sub 1] en de raad ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten sub 1] bij brief van 10 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2006, en de raad bij brief van 11 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2006, hoger beroep ingesteld. [appellanten sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 10 mei 2006. De raad heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 15 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2006, waar [gemachtigde], de raad, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. van Iersel en A.J.G.M. van den Meijdenberg, ambtenaren der gemeente, het college, vertegenwoordigd door M.J.A.J. Schoenmaker, ambtenaar der provincie, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. S. de Bruin, ambtenaar van Rijkswaterstaat, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De brug Kattenberg vormt de verbinding over het Wilhelminakanaal tussen de verharde openbare in beheer bij de gemeente zijnde Kattenbergseweg ten zuiden van het kanaal en een onverharde niet openbare weg ten noorden van het kanaal, die door het noordelijke gedeelte van landgoed Baest richting Kattenberg loopt. Onmiddellijk na de afrit ten noorden van de brug bevindt zich rechts, parallel aan het kanaal, een onverharde niet openbare eigen weg van Rijkswaterstaat richting brug Groenewoud. Direct links na de afrit loopt een verharde weg richting Haghorst, alwaar zich ook een brug over het kanaal bevindt. Aan de zuidzijde van het kanaal ligt tussen de brug Haghorst en de brug Groenewoud een verhard fietspad en een onverharde openbare weg, in beheer bij de gemeente. De brug Kattenberg is één van de vier bruggen binnen een kanaalvlak van 6 kilometer. De afstand tussen de brug Kattenberg en de brug Groenewoud bedraagt circa 1,5 kilometer en die tussen de brug Kattenberg en de brug Haghorst circa 3 kilometer.
2.2.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 februari 2001 - samengevat - overwogen dat het college, alvorens tot onttrekking van de weg over de brug Kattenberg over te gaan en voor zover voorzienbare nadelige gevolgen niet bij voorbaat hieraan in de weg staan, een goed inzicht diende te hebben in de onevenredige nadelige gevolgen ervan en in de wijze waarop deze door financiële en niet financiële middelen kunnen worden weggenomen. Nu het college heeft volstaan met een verwijzing naar een door de Minister aangedragen mogelijkheid voor belanghebbenden een beroep te doen op de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (hierna: de Regeling) en genoegen heeft genomen met een intentieverklaring van de Minister dat een zorgvuldige belangenafweging wordt voorgestaan, heeft het te veel afstand genomen van zijn eigen verantwoordelijkheid. Bovendien heeft het college geen zekerheid gegeven omtrent het treffen van niet financiële compenserende maatregelen. Daarom heeft de Afdeling het besluit van 29 september 1998 vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.    Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het college opnieuw besloten de weg over de brug Kattenberg aan het verkeer te onttrekken. Aan dit besluit liggen het advies van de hoor- en adviescommissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften van 21 maart 2005, alsmede de taxatierapporten van Gloudemans Taxatie- en adviesbureau (hierna: Gloudemans) van november 2000 en van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van december 2002 en december 2004 ten grondslag. Het college heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat de nadelige gevolgen van het besluit niet zodanig groot zijn dat zij bij voorbaat aan onttrekking in de weg staan. Het college heeft doorslaggevend gewicht toegekend aan de hoogte van de kosten bij handhaving van de brug Kattenberg, nu deze beduidend hoger zijn dan de verwachte schade bij onttrekking. Tot slot stelt het college thans afdoende zekerheid te bieden ten aanzien van financiële en niet-financiële compenserende maatregelen.
2.4.    De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 februari 2006 overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat genoemde rapporten geen juist inzicht bieden in de nadelige financiële gevolgen voor omwonenden en in de nabijheid van de brug gevestigde bedrijven. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de rapporten, in onderlinge samenhang bezien, in voldoende mate inzicht bieden in de mate waarin de nadelige financiële gevolgen als onevenredig zijn aan te merken en voor vergoeding in aanmerking komen. Het college van gedeputeerde staten heeft aangegeven zelf verzoeken om nadeelcompensatie in behandeling te nemen en gegarandeerd dat onevenredig nadeel wordt vergoed. Ook bestaat er volgens de rechtbank thans voldoende zekerheid dat de door fietsers en landbouwverkeer te gebruiken weg aan de noordzijde van het Wilhelminakanaal tussen de (huidige locatie van de) brug Kattenberg en de brug Groenewoud (hierna: de verbindingsweg) daadwerkelijk als compenserende maatregel van niet financiële aard zal worden aangelegd. Tot slot acht de rechtbank geen grond aanwezig voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten in redelijkheid niet tot het besluit van 29 maart 2005 heeft kunnen komen. Uit de rapporten komt volgens de rechtbank genoegzaam naar voren dat de kosten, verbonden aan het laten voortbestaan van een brug ter plaatse, aanzienlijk zijn in relatie tot de als nadeelcompensatie te vergoeden kosten bij het verwijderen van de brug en de kosten van de aan te leggen verbindingsweg. Niet gezegd kan worden dat het college van gedeputeerde staten aan deze financiële belangen geen doorslaggevend gewicht heeft mogen hechten, aldus de rechtbank.
2.5.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten niet in redelijkheid tot het onttrekken van de weg over de brug Kattenberg aan het openbaar verkeer heeft kunnen komen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.5.1.    Anders dan [appellanten sub 1] en de raad betogen verzet het algemeen belang zich niet tegen de onttrekking van de weg over de brug Kattenberg, omdat deze brug voor omwonenden en aan de brug grenzende bedrijven een belangrijke verbinding vormt tussen de noord- en zuidzijde van het kanaal. Het college heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat aan belangen inzake een eventueel verminderde bereikbaarheid geen doorslaggevend gewicht behoeft te worden gegeven, gelet op de aanwezigheid van alternatieve routes, acceptabele omrij afstanden en de aan te leggen verbindingsweg. Deze weg zal opengesteld worden voor fietsers en landbouwverkeer. Nu het college heeft aangegeven dat de veiligheid van (met name) de schoolgaande jeugd door middel van inrichting van en afspraken omtrent gebruik van die weg zoveel mogelijk zal worden gewaarborgd, is er evenmin aanleiding voor het oordeel dat veiligheidsredenen aan onttrekking in de weg staan. Ook kan niet worden gevergd dat de brug Kattenberg wordt gehandhaafd met het oog op het voorkomen van verkeersopstoppingen en filevorming elders. Ten slotte heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat aan het veronderstelde sociale isolement van de bewoners van Kattenberg geen doorslaggevende betekenis toekomt, nu Kattenberg goed bereikbaar blijft via de bruggen Haghorst en Groenewoud en de heden ten dage bestaande mogelijkheden om contacten te onderhouden.
2.5.2.    De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de intensiteit van het gebruik geen doorslaggevende reden is om de weg over de brug Kattenberg niet te onttrekken. Anders dan zowel [appellanten sub 1] en de raad hebben betoogd, heeft het college van gedeputeerde staten de mate van gebruik van de brug Kattenberg terecht als beperkt omschreven. Uit door Rijkswaterstaat gehouden tellingen in de periode van 31 maart 1995 tot en met 5 april 1995 en in juni en juli 1995 blijkt dat er sprake is van gemiddeld 320 verkeersbewegingen per dag. Ook indien wordt uitgegaan van een algemene toename van mobiliteit sinds 1995 blijft dit gebruik beperkt te noemen, nu niet is gebleken van relevante wijzigingen in het aantal omwonenden en andere in de nabijheid gevestigde gebruikers van de brug. Voor zover [appellanten sub 1] heeft aangevoerd dat uit een in 1998 gedane verkeerstelling door Ingenieursbureau van Kleef uit Vught blijkt dat er sprake is van 995 bewegingen per dag, is van belang dat dit aantal geldt voor het gehele onderzoeksgebied Kattenberg en niet uitsluitend voor de brug Kattenberg. Ten aanzien van die brug komt het rapport eveneens tot 320 verkeersbewegingen per dag.
2.5.3.    De Afdeling onderschrijft evenzeer de overweging van de rechtbank dat er geen grond is voor het oordeel dat het college aan het belang bij het voorkomen van financiële schade bij de gebruikers van de brug ten gevolge van de onttrekking geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen, nu, zoals blijkt uit de in 2.3. genoemde rapporten, de kosten verbonden aan het laten voortbestaan van de brug ter plaatse, in relatie tot de als nadeelcompensatie te vergoeden kosten bij verwijdering van de brug, aanzienlijk zijn. Tegenover de te verwachten totale schade van € 562.000,00 bij onttrekking van de weg, staan de kosten van vernieuwing van de brug van € 496.000,00 vermeerderd met de jaarlijkse kosten voor bediening en onderhoud ter grote van in ieder geval € 93.000,00. Nu deze laatste kosten tot in de lengte van jaren blijven oplopen bij handhaving van de brug, staan deze kosten in een zodanige verhouding tot de geraamde schade bij verwijdering van de brug, dat het college daaraan een doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen. Actualisering of indexering van de bedragen genoemd in het eerste rapport van de SAOZ levert geen wezenlijke verandering op ten aanzien van de onderlinge verhouding van de bedragen.
De raad en [appellanten sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat genoemde rapporten niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan deze afweging. Hetgeen zij ten aanzien daarvan hebben betoogd treft geen doel. Deze grieven vormen een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank hebben aangevoerd en deze zijn op een juiste wijze door de rechtbank beoordeeld en ongegrond bevonden.
2.5.4.    Voor zover [appellanten sub 1] heeft aangevoerd dat het besluit van 29 maart 2005 onvoldoende zekerheid geeft omtrent de financiële compensatie voor de onttrekking van de weg over de brug Kattenberg, is het volgende van belang. In lijn met de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2001 heeft het college het mogelijke te vergoeden totale bedrag aan schade in beeld gebracht. Het college heeft voorts in het besluit van 29 maart 2005 aangegeven dat het zelf, ondanks het bestaan van de mogelijkheid een beroep te doen op de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (hierna: de Regeling), ten aanzien van ieder afzonderlijk verzoek om nadeelcompensatie een onafhankelijk deskundig advies zal inwinnen, waarna gedeputeerde staten een (zuiver schade)besluit zal nemen. Indien wordt geconstateerd dat sprake is van onevenredig nadeel ten gevolge van de onttrekking van de weg over de brug Kattenberg, dan zal het college overgaan tot vergoeding van dit nadeel. Tegen het besluit op een verzoek om nadeelcompensatie staat rechtsbescherming open. Voorts heeft het college aangegeven dat het vorenstaande tevens geldt voor eventuele nieuwe tot dusver nog niet bekende en dus niet meegewogen gevallen. Nu het college een afdoende garantie heeft gegeven zelf over te gaan tot compensatie van onevenredig nadeel, faalt het betoog van [appellanten sub 1].
2.5.5.    Het betoog van [appellanten sub 1] en de raad dat de rechtbank heeft miskend dat de aanleg van de verbindingsweg aan de noordzijde van het Wilhelminakanaal niet als een afdoende compenserende maatregel van niet financiële aard kan worden beschouwd, treft evenmin doel. De desbetreffende weg is in het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Oirschot, dat door het college in zoverre is goedgekeurd, opgenomen. Voor zover [appellanten sub 1] in dit verband heeft betoogd, dat aanleg van de weg desalniettemin onzeker is, omdat het vanwege milieubelangen onzeker is of een aanlegvergunning voor de weg zal worden verleend, slaagt dit niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die veronderstelling onvoldoende geconcretiseerd is om daaraan in dit verband overwegende betekenis toe te kennen. Bovendien heeft de Minister - zoals ook eerder ter zitting bij de rechtbank - toegezegd dat de brug niet zal worden verwijderd en in goede staat zal worden gehouden, zolang de desbetreffende weg niet zal zijn aangelegd. Voor zover de raad in dit verband kennelijk heeft betoogd dat dit niet voldoende is, gelet op het achterstallige onderhoud van de brug, is van belang dat de Minister heeft aangegeven dat de brug met het oog op veilig gebruik normaal is onderhouden. Groot onderhoud ten einde het oorspronkelijke draagvermogen van de brug te herstellen, is op grond van financiële redenen achterwege gebleven. Daartoe zal alleen worden overgegaan als vast komt te staan dat de brug niet aan het verkeer mag worden onttrokken. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Het betoog van de raad staat derhalve niet in de weg aan het oordeel dat de verbindingsweg als een afdoende compenserende maatregel van niet financiële aard kan worden beschouwd.
Ook de stelling van de raad dat van een compenserende maatregel geen sprake is, omdat de weg alleen voor fietsers en landbouwverkeer toegankelijk zal zijn en niet voor bestemmingsverkeer zal worden opengesteld, leidt niet tot een ander resultaat. De Minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het openstellen van de verbindingsweg voor bestemmingsverkeer een onveilige situatie in het leven zou roepen. Voor bestemmingsverkeer zijn acceptabele alternatieve routes beschikbaar, gelet op de afstand tussen de brug Kattenberg en de brug Groenewoud van 1,5 kilometer en de afstand tussen de brug Kattenberg en de brug Haghorst van 3 kilometer. Ook dit betoog doet derhalve niet af aan de conclusie dat de aanleg van de verbindingsweg als een afdoende compenserende maatregel van niet financiële aard kan worden beschouwd.
2.6.    De hoger beroepen zijn, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Planken
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
299.