ECLI:NL:RVS:2006:AZ2762

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603457/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur door Stichting W.I.A. 1991 en Stichting Projektburo Het Vliegwiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting W.I.A. 1991 en de Stichting Projektburo Het Vliegwiel tegen de gemeente Amsterdam. De appellanten hebben in 2002 een verzoek ingediend om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek aanvankelijk afgewezen, maar is later gedeeltelijk tegemoetgekomen. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellanten gegrond verklaard, maar het college heeft na deze uitspraak opnieuw een beslissing genomen die wederom ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in een latere uitspraak het beroep van appellanten tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep hebben de appellanten betoogd dat het college onvoldoende inspanningen heeft geleverd om een schriftelijk advies van een extern accountant te traceren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college al het mogelijke heeft gedaan om het ontbrekende document te achterhalen en dat de bewijslast voor het bestaan van het document bij de appellanten ligt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college inderdaad voldoende inspanningen heeft geleverd en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat het document bestaat. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de rechters de uitspraak hebben bevestigd en geen proceskostenveroordeling hebben opgelegd.

Uitspraak

200603457/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting W.I.A. 1991" en de stichting "Stichting Projektburo Het Vliegwiel", beide gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1257 van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) afwijzend gereageerd op het verzoek van appellanten om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Bij nader besluit van 24 oktober 2002 is het college alsnog gedeeltelijk tegemoetgekomen aan dat verzoek.
Bij besluit van 19 februari 2003 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van appellanten neemt.
Bij besluit van 12 mei 2004 heeft het college gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellanten genomen en dat wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de  Afdeling het door appellanten ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2003 ongegrond verklaard en deze uitspraak bevestigd. Voorts heeft de Afdeling aanleiding gezien om met toepassing van artikel 6:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de behandeling van en de beslissing op het beroep tegen het besluit van 12 mei 2004 te verwijzen naar de rechtbank. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 mei 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door appellanten tegen het besluit van het college van 12 mei 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Voorts hebben appellanten nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door O. de Rooij, gemachtigde, zijn verschenen. Het college is daar, met bericht, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in de Wob en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
2.2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college al het mogelijke heeft gedaan om het nog ontbrekende schriftelijke advies van een extern accountant, aan de directeur van de Sociale Dienst Amsterdam (hierna: SDA) betreffende een subsidie uit het Europees Sociaal Fonds (hierna: ESF) ten behoeve van de Stichting Flexadress, te achterhalen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het college bij de Afdeling Post en Archief, het coördinatiepunt van het ESF en het directiesecretariaat van de SDA navraag naar het advies heeft gedaan. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het op de weg van appellanten ligt om aannemelijk te maken dat het advies bestaat dan wel heeft bestaan, nu zij dit hebben gesteld. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de Wob geen aanknopingspunt biedt om het college het ontbrekende document te laten reconstrueren. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de beslissing op bezwaar van 12 mei 2004 op goede gronden heeft genomen en dat deze in stand kan blijven.
2.3.    In hoger beroep bestrijden appellanten het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende heeft gedaan om het advies te achterhalen. Verder hebben appellanten, samengevat weergegeven, gesteld dat het document er wel is geweest volgens de toenmalig directeur van de SDA en dat de bewijslast voor het bestaan van het document ten onrechte op hen is gelegd.
2.4.    Het betoog dat het college zich niet voldoende heeft ingespannen om een schriftelijk advies van de registeraccountant te traceren, faalt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college heeft gedaan al hetgeen in redelijkheid van hem kon worden gevergd om een als door appellanten bedoeld document te achterhalen, gezien het van 6 april 2004 daterende overzicht van pogingen daartoe, waaronder - onverminderd de door de rechtbank aangehaalde pogingen - ook navraag bij de toenmalig directeur van de SDA. Zoals voorts door de Afdeling eerder is overwogen in haar uitspraak van 26 april 2006 in zaak no.
200509349/1(JB 2006/172) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Nu in dit geval geen aanleiding bestaat tot twijfel aan de juistheid van de uitkomst van het door het college uitgevoerde onderzoek, heeft de rechtbank, anders dan appellanten stellen, terecht overwogen dat het aan appellanten is om aannemelijk te maken dat het stuk wel onder het college berust en dat de Wob geen verplichting kent om een document te reconstrueren.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Matulewicz
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
45-497.