200603459/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] gevestigd te Mettmann (Duitsland),
de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
Bij besluit van 29 november 2005 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van appellante om 15.000.000 kilogram gemengd bouw- en sloopafval over te brengen naar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bouwafval Recycling Kampen B.V."
Bij besluit van 27 april 2006 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2006, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door S.B.M. Noordam en M. Büchel, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.A.G. Welschen, ambtenaar van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en mr. D. van der Weerd, werkzaam bij Senter Novem, zijn verschenen.
2.1. Appellante heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn om met gebruikmaking van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) in de periode van 1 december 2005 tot en met 30 november 2006 15.000.000 kilogram gemengd bouw- en sloopafval over te brengen naar "Bouwafval Recycling Kampen B.V."
2.2. Verweerder heeft zijn bezwaar tegen het voornemen van appellante om de genoemde afvalstoffen in te voeren met toepassing van de procedure van algemene kennisgeving als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening gehandhaafd, omdat volgens hem niet wordt voldaan aan de daarvoor gestelde vereisten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onvoldoende gegarandeerd wordt dat iedere afzonderlijke overbrenging van afvalstoffen dezelfde fysische en chemische eigenschappen heeft. Ten eerste voert hij hiertoe aan dat appellante in strijd met artikel 6, vijfde lid, eerste gedachtestreepje, van de Verordening geen gedetailleerde opgave of analyse van de samenstelling van de afvalstoffen heeft overgelegd. Ten tweede voert hij in dit verband aan dat de wijze van inzameling van bouw- en sloopafval door appellante niet kan worden beschouwd als scheiding aan de bron gevolgd door selectieve inzameling. De verwerking die na de inzameling van de afvalstoffen plaatsvindt is volgens verweerder niet afdoende, waardoor appellante er niet voor zorgt dat de verschillende afvalstoffen in de juiste verhoudingen in de over te brengen afvalstroom aanwezig zijn.
2.2.1. Appellante betoogt dat iedere afzonderlijke overbrenging van afvalstoffen wel dezelfde fysische en chemische eigenschappen heeft, zodat de procedure van algemene kennisgeving kan worden gevolgd. Hiertoe voert zij allereerst aan dat zij in overeenstemming met artikel 6, vijfde lid, eerste gedachtestreepje, van de Verordening bij de kennisgeving een gedetailleerde beschrijving van de afvalstoffen heeft meegezonden, zowel van de afvalsamenstelling als de percentages waarin deze afvalstoffen voorkomen. Daarnaast stelt appellante dat de wijze waarop zij haar bouw- en sloopafval inzamelt kan worden beschouwd als scheiding aan de bron gevolgd door selectieve inzameling. In dit verband wijst zij op de contracten die zij met haar leveranciers heeft gesloten omtrent de te leveren afvalstoffen. Na inzameling worden de afvalstoffen gecontroleerd en worden eventuele afwijkende afvalstoffen verwijderd. Verder wijst appellante op kennisgeving NL112815. Dit betreft een volgens haar vergelijkbare situatie waarin verweerder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de overbrenging van de afvalstoffen.
2.2.2. Ingevolge artikel 6, vijfde lid, aanhef en eerste gedachtestreepje, van de Verordening verstrekt de kennisgever op het begeleidende document in het bijzonder informatie over de oorsprong, samenstelling en hoeveelheid van de voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen alsmede de identiteit van de producent; bij afvalstoffen van uiteenlopende oorsprong een gedetailleerde inventaris van de afvalstoffen alsmede, indien bekend, de identiteit van de oorspronkelijke producenten.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Verordening kan de kennisgever, met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van de toepasselijke artikelen 3, 6, 9, 15, 17, 20, 22, 23 en 24, gebruik maken van een procedure van algemene kennisgeving, wanneer voor verwijdering of nuttige toepassing bestemde afvalstoffen met dezelfde fysische en chemische eigenschappen periodiek via dezelfde route naar dezelfde ontvanger worden overgebracht. Indien deze route wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden gevolgd, brengt de kennisgever de betrokken bevoegde autoriteiten daarvan op de hoogte, zo spoedig mogelijk of voordat de overbrenging begint, indien de noodzaak van routewijziging op dat moment al bekend is. Wanneer de routewijziging bekend is voordat de overbrenging begint, en inhoudt dat andere autoriteiten bevoegd zijn dan die waarvan sprake is in de algemene kennisgeving, wordt deze procedure niet gebruikt.
2.2.3. Uit de kennisgeving blijkt uit welke afvalstoffen de over te brengen afvalstromen bestaan en in welke percentages deze afvalstoffen daarin voorkomen. Verweerder heeft dit ook als zodanig overgenomen in haar besluit van 29 november 2005. Hiermee is voldaan aan artikel 6, vijfde lid, aanhef en eerste gedachtestreepje, van de Verordening. Voorts heeft appellante contracten gesloten met haar leveranciers omtrent de te leveren afvalstoffen. In deze contracten zijn echter geen percentages opgenomen waarin de verschillende afvalstoffen in de afvalstroom aanwezig mogen zijn. Na inzameling bij appellante wordt het bouw- en sloopafval door haar gecontroleerd en worden eventuele afwijkende afvalstoffen door haar verwijderd. De verschillende containers met bouw- en sloopafval worden vervolgens bij elkaar gevoegd en overgebracht naar Nederland. De Afdeling is van oordeel dat appellante, gezien deze handelwijze, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verschillende afvalstoffen in de juiste verhoudingen in de over te brengen afvalstromen aanwezig zijn, rekening houdend met de op grond van het Landelijk Afvalbeheersplan 2002-2012 toegestane afwijkingen. De wijze van inzameling van bouw- en sloopafval door appellante kan dan ook niet worden beschouwd als scheiding aan de bron gevolgd door selectieve inzameling. Ten aanzien van kennisgeving NL112815 overweegt de Afdeling dat die zaak betrekking heeft op afvalstoffen met een andere Euralcode, zodat het niet om vergelijkbare situaties gaat.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder terecht bezwaar gemaakt tegen de overbrenging van voormeld gemengd bouw- en sloopafval en heeft hij dit bezwaar bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.P.J.A.M. Hennekens en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006