ECLI:NL:RVS:2006:AZ2752

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600425/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en geschil over bouwhoogte in Stiens

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Stiens Invullocaties" door de gemeenteraad van Leeuwarderadeel, vastgesteld op 21 juli 2005. Appellanten, omwonenden van het plangebied aan de Aldlânsdyk, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, omdat zij vrezen dat de bouw van een appartementencomplex met drie tot vier bouwlagen hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden. De gemeenteraad heeft het plan goedgekeurd, waarbij verweerder, het college van gedeputeerde staten van Fryslân, de goedkeuring heeft verleend op 29 november 2005. Appellanten stellen dat de bouwhoogte te groot is en dat het karakter van de wijk wordt aangetast. Ze betogen dat eerdere ontwerpen uitgingen van lagere bouwlagen en dat de gemeenteraad onder druk is gezet door de projectontwikkelaar.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 augustus 2006 behandeld. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting is het onderzoek heropend, maar is besloten om af te zien van een hernieuwde behandeling. De Afdeling oordeelt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd is met de zorgvuldigheidseisen, omdat de gemeenteraad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bezwaren van appellanten en de impact van de bouw op de omgeving niet zorgvuldig heeft onderzocht. De Afdeling vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân en verklaart het beroep van appellanten gegrond. De provincie Fryslân wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan appellanten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de goedkeuring van bestemmingsplannen en de noodzaak om de belangen van omwonenden serieus te nemen in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

200600425/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Stiens, gemeente Leeuwarderadeel,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Leeuwarderadeel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 juli 2005, het bestemmingsplan "Stiens Invullocaties" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 november 2005, kenmerk 620819, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2006, waar appellanten, in de personen van [drie van de appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door A.P. Hoekstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Leeuwarderadeel, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bolmers en M.A.A.W. van Vugt, ambtenaren van de gemeente.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.3.    Appellanten, omwonenden van het plangebied aan de Aldlânsdyk, stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor de gronden aan de Aldlânsdyk in Stiens.
Zij betogen dat het plan leidt tot een te groot gebouw met drie en vier bouwlagen op een te kleine locatie, waardoor het karakter van de wijk wordt aangetast. In dit verband stellen zij dat een eerder ontwerp uitging van een bouwwerk in twee en drie bouwlagen. Bovendien zullen de bouwmogelijkheden in het plan leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat onder meer door afname van de bezonning bij hun woningen. Volgens appellanten kloppen de schaduwberekeningen die in dit kader zijn vastgesteld niet. Verder stellen appellanten dat het door hen aangedragen alternatief niet serieus beoordeeld is. Voorts betogen appellanten dat werkzaamheden zijn uitgevoerd zonder de benodigde vergunningen. Appellanten noemen in dit verband de kap van een groot aantal bomen, de sloop van een pand en werkzaamheden aan de nabijgelegen spoorlijn. Volgens appellanten is er gebruik gemaakt van tekeningen en maquettes van de beoogde nieuwbouw waarvan de afmetingen niet kloppen en is in de inspraakprocedure ten onrechte gesteld dat de afstand van het beoogde appartementencomplex tot de woningen van appellanten 40 meter bedraagt. Ten slotte stellen appellanten dat de gemeenteraad is misleid door gemeenteambtenaren en onder druk gezet door de projectontwikkelaar en dat - kort samengevat - verweerder geen eigen afweging heeft gemaakt met betrekking tot het bestemmingsplan.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Hij stemt in met de reactie van de gemeenteraad op de ingebrachte bedenkingen en stelt zich hierbij op het standpunt dat de afstanden tot de woningen van appellanten voldoende zijn. Van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten is geen sprake, aldus verweerder. Voorts stelt hij dat dit plan past in het stedenbouwkundige uitgangspunt om in een solitair gebouw te voorzien op deze bijzondere plek op het knooppunt van de voormalige spoorlijn en de Aldlânsdyk. De maximale bouwhoogte is aanvaardbaar en hierdoor wordt het karakter van de wijk niet onevenredig aangetast, aldus verweerder.
De vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het bestemmingsplan heeft betrekking op de planologische regeling voor een drietal zogenoemde invullocaties in het dorp Stiens. Het plan biedt de basis voor de realisatie van in totaal 82 woningen. Het door appellanten ingestelde beroep is gericht tegen de invullocatie Aldlânsdyk, alwaar het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex. De invullocatie Aldlânsdyk ligt op het knooppunt van de voormalige spoorlijn met de Aldlânsdyk. Het plangebied wordt door deze weg, de voormalige spoorlijn en de woonbebouwing aan de achter gelegen Roptastins en Platohof begrensd. De grootte van het plangebied bedraagt ongeveer 0,40 hectare. In de omgeving van het plangebied bevindt zich voornamelijk woonbebouwing.
2.5.2.    In het bestemmingsplan is aan het plandeel de bestemming "Woongebied" toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Woongebied" aangewezen gronden bestemd voor wonen, wonen in combinatie met kleinschalige bedrijven, aan-huis verbonden beroepen, groen- en speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, verkeer- en verblijfsdoeleinden en water.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, wordt met betrekking tot de bebouwingsbepalingen voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen de volgende bepalingen gesteld:
(1) hoofdgebouwen, uitgezonderd aan- en uitbouwen, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
(2) hoofdgebouwen mogen uitsluitend in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
(3) het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het op de plankaart aangegeven aantal woningen;
(4) de afstand van hoofdgebouwen, uitgezonderd aan- en uitbouwen, tot de zijdelingse erfscheiding mag niet minder dan twee meter bedragen;
(5) de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer dan de op de plankaart aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
(6) met uitzondering van de gronden aangeduid met "appartementen" mag ten hoogste 50% van een bouwperceel worden bebouwd.
Op de plankaart is aan een groot deel van de gronden een bouwvlak toegekend. Het bouwvlak, dat tevens de aanduiding "appartementen" heeft verkregen, biedt volgens aanduiding op de plankaart ruimte voor de bouw van twaalf woningen. Voor het westelijke deel van het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van elf meter en voor het oostelijke deel geldt een maximale bouwhoogte van veertien meter.
2.5.3.    De kortste afstand van de grens van het bouwvlak tot de dichtstbijzijnde woning aan de Platohof bedraagt ongeveer 29 meter en tot de woningen op de percelen [locaties a] ongeveer 20 meter. In het kader van een bezonningsonderzoek heeft het bureau BügelHajema adviseurs, gevestigd te Leeuwarden, schaduwberekeningen uitgevoerd. Uit deze schaduwberekeningen is gebleken dat in het voorjaar en najaar in de vroege ochtend sprake zal zijn van enige schaduwwerking van het appartementencomplex op de percelen [locaties a]. Van schaduwwerking op een deel van de percelen aan de Platohof is 's avonds sprake.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling stelt voorop dat het beroep, zoals ter zitting door appellanten is bevestigd, ziet op het voorkomen van de realisering van een appartementencomplex aan de Aldlânsdyk te Stiens. Het bestreden appartementencomplex wordt echter, in een omvang die nagenoeg overeenkomt met de bebouwingsmogelijkheden in het bestemmingsplan, reeds mogelijk gemaakt, en als zodanig thans gerealiseerd, op grond van een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO en een daarop gebaseerde bouwvergunning. Deze zijn door het college van burgemeester en wethouders verleend bij besluit van 6 december 2005; ten behoeve van de vrijstelling heeft verweerder bij besluit van 29 november 2005 een verklaring van geen bezwaar verleend. Bij besluit van 21 maart 2006 heeft het college de door appellanten tegen de vrijstelling en bouwvergunning ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
Aangezien appellanten van mening waren dat het instellen van beroep bij de Afdeling tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan van doorslaggevende betekenis was voor het voorkomen van de door hen bestreden realisering van het appartementencomplex, hebben zij tegen de beslissing op bezwaar inzake de vrijstelling en bouwvergunning geen beroep ingesteld bij de rechtbank, zodat deze inmiddels onherroepelijk zijn geworden.
Hoewel het gevolg van de handelwijze van het gemeentebestuur is dat, door het nagenoeg gelijktijdig voeren van de bestemmingsplanprocedure en de procedure met betrekking tot de vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO, een situatie in het leven wordt geroepen waarbij appellanten tegelijkertijd twee procedures moeten voeren met de daaraan verbonden tijdsbeslag en kosten, en waarbij alle kans bestaat dat appellanten het zicht op hun processuele positie verliezen, kan in deze procedure echter niet aan de orde komen of appellanten verschoonbaar gedwaald hebben door geen beroep bij de rechtbank in te stellen tegen de vrijstelling.
Hetgeen appellanten met hun onderhavige beroep tegen het bestemmingsplan nastreven, namelijk het voorkomen van de realisering van het bestreden appartementencomplex aan de Aldlânsdyk, kan daardoor niet meer worden bereikt.
Het vorenoverwogene laat onverlet, dat de Afdeling dient te oordelen over het ingestelde beroep.
2.7.    Wat betreft de bezwaren van appellanten over de onjuiste verslaglegging van de hoorzitting naar aanleiding van de inspraakreacties op het voorontwerp-bestemmingsplan, de genoemde afstanden tussen het appartementencomplex en de woningen en de afmetingen in de tekeningen en maquettes stelt de Afdeling vast dat deze bezwaren verband houden met de inspraakprocedure. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.
De gemeenteraad van Leeuwarderadeel heeft een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening. De Afdeling gaat, zoals reeds meermalen is geoordeeld, eerst in op bezwaren die hun grondslag vinden in de inspraakprocedure, indien beklag over de uitvoering van de verordening is gedaan. Uit de stukken is niet af te leiden, dat appellanten van de mogelijkheid tot beklag ten aanzien van de inspraak over het voorliggende plan gebruik hebben gemaakt.
Deze bezwaren dienen derhalve buiten bespreking te blijven.
2.8.    Voor zover appellanten aanvoeren dat er werkzaamheden in het plangebied zijn uitgevoerd, zonder dat vergunning is gevraagd en verleend voor de kap van bomen en de sloop van een pand op de [locatie b], alsmede dat er werkzaamheden aan de voormalige spoorlijn buiten het plangebied zijn uitgevoerd zonder de benodigde vergunningen en de toestemming van de grondeigenaar, overweegt de Afdeling dat de vraag, of er voor de bedoelde werkzaamheden een kap- dan wel sloopvergunning noodzakelijk is, niet in deze procedure, waarin slechts de goedkeuring van het bestemmingsplan ter beoordeling staat, aan de orde kan komen.
Deze bezwaren dienen derhalve buiten bespreking te blijven.
2.9.    De stelling van appellanten dat de gemeenteraad door gemeenteambtenaren is misleid en door de projectontwikkelaar onder druk is gezet is, heeft betrekking op het stemgedrag van de leden van de gemeenteraad. Dit stemgedrag kan niet aan het oordeel van de Afdeling worden onderworpen.
2.10.    Voor zover appellanten stellen dat in het ontwerpplan is uitgegaan van twee of drie bouwlagen, terwijl het plan thans voorziet in drie of vier bouwlagen, stelt de Afdeling vast dat het aantal bouwlagen niet bindend in het bestemmingsplan is vastgelegd. In het plan is middels artikel 3, tweede lid, onder a, sub 5, van de planvoorschriften, in samenhang gelezen met de aanduiding op de plankaart, alleen de maximale bouwhoogte van elf, respectievelijk veertien meter vastgelegd.
Het bezwaar treft derhalve geen doel.
2.11.    Voor zover appellanten aanvoeren dat het plan een te groot gebouw mogelijk maakt op deze locatie, hetgeen het dorpse karakter van de omgeving aantast, heeft verweerder blijkens het bestreden besluit in aanmerking genomen dat het in dit geval gaat om bebouwing in de kern, waarbij het beleid gericht is op zuinig ruimtegebruik. Intensivering van bebouwing op een inbreidingslocatie in de kern past in dit beleid. Voorts is het stedenbouwkundige uitgangspunt voor deze locatie, die op het knooppunt van de voormalige spoorlijn en de Aldlânsdyk ligt, om hier een solitair gebouw neer te zetten dat de bijzondere plek markeert, waarbij de bebouwingsmogelijkheden vergelijkbaar zijn met andere appartementengebouwen elders in Stiens, zoals het complex aan het Waling Dykstrapark en de bovenwoningen die momenteel in het centrum van Stiens worden gerealiseerd. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden het karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.
Appellanten hebben bij een op 28 juli 2006 door de Afdeling ontvangen stuk aangevoerd en met foto's nader toegelicht, dat de hoogte van het appartementencomplex aanmerkelijk hoger en dus niet vergelijkbaar is met de hoogte van andere appartementsgebouwen in Stiens, en dat mitsdien de overweging dat de bebouwingsmogelijkheden vergelijkbaar zijn met andere appartementsgebouwen in Stiens, grond mist. Ter zitting is niet betwist dat de foto's zien op de in het besluit bedoelde andere complexen. Uit deze foto's blijkt dat deze complexen niet meer dan drie bouwlagen hebben, hetgeen een wezenlijk verschil uitmaakt met de voorziene vier verdiepingen van het in geschil zijnde appartementencomplex.
Nu verweerder mede aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd dat de bebouwingsmogelijkheden vergelijkbaar zijn met andere appartementengebouwen elders in Stiens, rust het besluit niet op een voldoende zorgvuldig onderzoek.
2.12.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor de gronden aan de Aldlânsdyk in Stiens, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
Proceskosten
2.13.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 29 november 2005, kenmerk 620819, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Woongebied" voor de gronden aan de Aldlânsdyk in Stiens;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 189,51 (zegge: honderdnegenentachtig euro en eenenvijftig cent); het dient door de provincie Fryslân aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
IV.    gelast dat de provincie Fryslân aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006
357-522.