ECLI:NL:RVS:2006:AZ2280

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602357/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor automatische raam- en gordijnopeners

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 november 2006 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door appellante, die op 4 juli 2005 een aanvraag indiende voor extra voorzieningen in haar woning, specifiek automatische raam- en gordijnopeners en -sluiters. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, het College voor zorgverzekeringen, op 4 oktober 2005. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 10 maart 2006 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden aanvulde in brieven van 24 april en 22 mei 2006.

De Raad van State heeft vastgesteld dat appellante eerder, op 27 maart 2003, ook al een subsidieaanvraag had ingediend voor soortgelijke voorzieningen, maar dat deze aanvraag niet was goedgekeurd. De nieuwe aanvraag van 4 juli 2005 werd door de Raad van State als een herhaalde aanvraag beschouwd. Volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een aanvrager verplicht om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een herhaalde aanvraag. Aangezien appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen, kon de aanvraag zonder verdere beoordeling worden afgewezen.

De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een verdere rechterlijke beoordeling van de inhoud van het besluit van verweerder, en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van nieuwe feiten bij herhaalde aanvragen en bevestigt de toepassing van het beperkte toetsingskader in dergelijke gevallen.

Uitspraak

200602357/1.
Datum uitspraak: 15 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Arnhem,
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft verweerder een aanvraag van 4 juli 2005 van appellante om subsidie voor extra voorzieningen in de door haar bewoonde woning, bestaande uit automatische raam- en gordijnopeners en -sluiters, afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 maart 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 april 2006.
Bij brief van 22 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2006, waar appellante in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.M.C. van Saase, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Uit de stukken blijkt dat appellante verweerder reeds eerder, op 27 maart 2003, heeft verzocht om subsidie ten behoeve van aanpassing van haar woning. Bij besluit van 30 juli 2003 heeft verweerder de subsidie voor een aantal met name genoemde voorzieningen verleend, maar niet voor de voorziening om automatisch ramen en gordijnen te openen en te sluiten, waarom destijds ook was verzocht. Bij besluit van 14 augustus 2003 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij brief van 9 mei 2004 ingetrokken, zodat het besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
2.2.    De op 4 juli 2005 door appellante gedane aanvraag, waarbij zij heeft verzocht om subsidie voor extra voorzieningen in haar woning, heeft wederom betrekking op automatische raam- en gordijnopeners en -sluiters en is in dat opzicht gelijk aan de eerder gedane aanvraag. Er is dan ook sprake van een herhaalde aanvraag.
2.3.     Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.4.    Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1, AB 2003, 315) geldt, indien een bestuursorgaan reeds op een eerder ingediende aanvraag heeft beslist, bij een opnieuw ingediende aanvraag van dezelfde strekking voor de rechter het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb, ook indien het bestuursorgaan het tweede lid van dit artikel niet heeft toegepast, zoals hier het geval is. De regels inzake de toegang tot de rechter staan niet ter beschikking van partijen, maar zijn van openbare orde. Dit betekent dat de rechter, ter bepaling van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een herhaalde aanvraag, direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd.
2.5.     Hetgeen appellante in dit verband bij haar aanvraag heeft vermeld, bevat geen nieuwe feiten en ziet niet op veranderde omstandigheden als hiervoor bedoeld. Voor een verdere rechterlijke beoordeling van de inhoud van het door verweerder op die aanvraag genomen besluit is dan ook geen plaats. Het beroep is reeds hierom ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Dallinga
Voorzitter     ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006
18-536.