200605055/2.
Datum uitspraak: 10 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Kerngroep Bredius", gevestigd te Woerden, en anderen,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft de gemeenteraad van Woerden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 augustus 2005, het bestemmingsplan "Brediuspark" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 mei 2006, no. 2006REG001344i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brieven van 30 juni 2006 en 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H.A. Steendam, advocaat te Dordrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.E.M. Corsten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Woerden, vertegenwoordigd door drs. R.J.A. Mooij, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan vormt een actueel stedenbouwkundig en juridisch kader voor het Brediuspark en is voornamelijk conserverend van aard.
Het plan voorziet echter ook in vier nieuwe woningen tussen het zwembad Batenstein en de 's-Gravensloot, alsmede in de uitbreiding van het woon-/zorgcomplex 't Oude Landt met 20 nieuwe woningen.
2.3. Het verzoek is gericht op de goedkeuring van de plandelen die voorzien in deze bouwmogelijkheden. Verzoekers voeren daartoe onder meer aan dat deze bouwmogelijkheden in het plan tot een onaanvaardbare toename van het verkeer op de ontsluitingsroute via de Oudelandseweg zullen leiden. Verder stellen zij dat het onderzoek ten aanzien van de flora en fauna niet ten behoeve van het plan is opgesteld en dat dit onderzoek ten onrechte slechts betrekking heeft op de plandelen die voorzien in bebouwing. Ook verwachten zij een verslechtering van de waterhuishouding door een toename van het bebouwingsoppervlak. Op dit aspect is ten onrechte niet ingegaan in de plantoelichting, aldus verzoekers.
Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit stellen verzoekers dat de overschrijding van de grenswaarden zowel wat betreft zwevende deeltjes (PM10) als NO2 binnen de planperiode zal toenemen en dat bij de toetsing van het plan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) het aandeel zeezout in de concentraties PM10 ten onrechte buiten beschouwing is gelaten.
2.4. Verweerder stelt onder meer dat verzoekers geen zienswijze hebben ingediend aangaande de door hen gevreesde toename van het verkeer op de ontsluitingsroute via de Oudelandseweg. Mitsdien heeft verweerder deze bedenking buiten beschouwing gelaten. Voorts merkt verweerder op dat verzoekers geen volwaardig tegenonderzoek ten aanzien van de flora en fauna in het plangebied hebben aangereikt. Wat betreft de waterhuishouding stelt hij dat het plan in voldoende mogelijkheden voorziet voor de realisatie van waterberging. Ten aanzien van de luchtkwaliteit in het plangebied stelt verweerder dat er in 2005 reeds overschrijdingen van de grenswaarde voor PM10 zijn en dat deze overschrijdingen in 2010 zullen zijn toegenomen. Volgens verweerder komt dit erop neer dat het Blk 2005 niet in de weg staat aan goedkeuring van het plan. Hierbij neemt hij in aanmerking dat het Blk 2005 de aftrek van zeezout mogelijk maakt.
2.5. Ter zitting is gebleken dat met betrekking tot het plandeel tussen het zwembad Batenstein en de 's-Gravensloot nog geen bouwaanvraag is ingediend. Voorts is ter zitting namens de gemeenteraad verklaard, hetgeen niet is betwist, dat de gronden in eigendom zijn van de gemeente en dat deze nog niet zijn overgedragen aan de ontwikkelaar. De ontwikkelaar heeft aangegeven de woningen eerst te willen realiseren nadat overeenstemming is bereikt over de overdracht van de gronden. Gelet hierop kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een bouwaanvraag niet op korte termijn zal worden ingediend. Ten aanzien van het plandeel dat ziet op deze woningen is derhalve geen sprake van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. In zoverre dient het verzoek dan ook te worden afgewezen.
Wat betreft de in het plan voorziene mogelijkheid tot uitbreiding van woon-/zorgcomplex 't Oude Landt met 20 woningen is ter zitting namens de gemeenteraad verklaard dat daartoe op korte termijn een bouwaanvraag zal worden ingediend. Gelet hierop is in zoverre wel sprake van een spoedeisend belang en dient te worden onderzocht of er op grond van de aangevoerde bezwaren aanleiding bestaat aan te nemen dat het goedkeuringsbesluit in zoverre in de hoofdzaak niet in stand zal blijven.
2.6. Ten aanzien van het onderzoek naar de flora en fauna in het plangebied overweegt de Voorzitter het volgende. In de plantoelichting wordt gesteld dat wat betreft de ontwikkelingen in het plangebied slechts zekerheid bestaat over de bouw van vier woningen tussen het zwembad en de 's-Gravensloot. Blijkens de plantoelichting is het aan het plan ten grondslag gelegde ecologisch onderzoek uitsluitend op deze locatie gericht. Betwijfeld wordt daarom of verweerder de conclusies van het ecologisch onderzoek in redelijkheid mede ten grondslag heeft kunnen leggen aan zijn oordeel in het bestreden besluit omtrent de uitbreiding van het woon-/zorgcomplex. Ook wordt betwijfeld of het plan ten aanzien van de waterhuishouding in het plangebied voldoet aan de vereisten van artikel 12, tweede lid, onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
Daargelaten of bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit het aandeel zeezout in de concentraties PM10 ten onrechte buiten beschouwing is gelaten, is voorts niet buiten twijfel of uitvoering van het plan wat betreft de uitbreiding van het woon-/zorgcomplex zal leiden tot een situatie waarin de concentratie PM10 in de buitenlucht als gevolg van het plan ten minste gelijk blijft als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat gegevens over de luchtkwaliteit wat betreft de autonome ontwikkeling ontbreken in de stukken en ter zitting evenmin zijn overgelegd.
2.7. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter reeds hierom aanleiding het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -M-" dat betrekking heeft op het woon-/zorgcomplex 't Oude Landt, te schorsen.
De overige in het verzoekschrift aangevoerde bezwaren die zien op de uitbreiding van dit woon-/zorgcomplex kunnen in verband hiermee buiten beschouwing blijven.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 16 mei 2006,
no. 2006REG001344i, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -M-" dat ziet op het woon-/zorgcomplex 't Oude Landt;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 671,24 (zegge: zeshonderdeenenzeventig euro en vierentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006