ECLI:NL:RVS:2006:AZ2240

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200605488/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'MOB-complex' en voorlopige voorziening watercompensatie

Op 6 november 2006 deed de Raad van State uitspraak in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'MOB-complex', vastgesteld door de gemeenteraad van De Ronde Venen op 27 oktober 2005. Verzoeker had beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Utrecht, dat op 6 juni 2006 had plaatsgevonden. Verzoeker stelde dat de goedkeuring ten onrechte was verleend, met name omdat het plan onvoldoende watercompensatie voorzag. Volgens verzoeker was er slechts 6% watercompensatie in plaats van de vereiste 10%, wat in strijd zou zijn met het Streekplan 2005-2015 en het Waterhuishoudingsplan 2005-2010 van de provincie Utrecht. Tevens betwistte verzoeker de economische uitvoerbaarheid van het plan en de gevolgen voor de waterhuishouding, die volgens hem onvoldoende waren onderzocht.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, B.J. van Ettekoven, behandelde het verzoek ter zitting op 6 oktober 2006. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door een gemachtigde, en verweerder werd vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers. De gemeenteraad van De Ronde Venen was ook als partij aanwezig, vertegenwoordigd door P. Uijttenboogaard.

In zijn overwegingen merkte de Voorzitter op dat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat, hoewel er kanttekeningen waren bij de motivering van de afwijking van de norm van 10% watercompensatie, het tekort aan water in het plan voldoende kon worden gecompenseerd in het nabijgelegen plangebied 'Werkeiland'. De bezwaren van verzoeker waren voornamelijk gericht op dat andere bestemmingsplan, en de Voorzitter zag onvoldoende aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200605488/2.
Datum uitspraak: 6 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft de gemeenteraad van De Ronde Venen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "MOB-complex" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 juni 2006, no. 2006reg001303i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 26 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 oktober 2006, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van De Ronde Venen, vertegenwoordigd door P. Uijttenboogaard, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in een planologisch-juridisch kader voor de herontwikkeling van het voormalig mobilisatiecomplex aan de Industrieweg te Mijdrecht tot een bedrijventerrein.
2.3.    Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden
-B1/B2-" en "Verkeersdoeleinden", voor zover daarmee wordt voorzien in verharding in het plangebied.
Verzoeker voert aan dat het plan ten onrechte slechts voorziet in een aandeel water van 6% in plaats van 10% ter compensatie van de voorziene verharding in het plangebied. In zoverre acht verzoeker het plan in strijd met onder meer het Streekplan 2005-2015 en het Waterhuishoudingsplan 2005-2010 van de provincie Utrecht en het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Hierbij stelt hij dat de compensatie van het tekort aan water in het plan van 0,22 ha, welke compensatie is voorzien in het nabijgelegen plangebied "Werkeiland", onvoldoende is gewaarborgd.
Verzoeker stelt voorts dat de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding onvoldoende zijn onderzocht en dat in de plantoelichting onvoldoende is ingegaan op deze gevolgen. Verzoeker wijst erop dat het plangebied is gelegen in de Polder Groot Mijdrecht, die in het streekplan is aangeduid met 'risico wateroverlast'.
Ten slotte twijfelt verzoeker aan de economische uitvoerbaarheid van het plan.
2.4.    Verweerder stelt dat het plan en de daarin voorziene watercompensatie in overeenstemming zijn met het streekplan. Hierbij merkt hij op dat de waterbeheerder positief heeft geadviseerd over het plan. Ook acht hij de waterparagraaf in de plantoelichting voldoende. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan stelt verweerder dat gebruik zal worden gemaakt van een overcompensatie water in het bestemmingsplan "Werkeiland" en de omgeving van het plangebied. Voorts merkt verweerder op dat de inrichting van het plangebied bindend is neergelegd in een exploitatieovereenkomst met de ontwikkelaar van het plangebied.
2.5.    Op grond van het provinciale beleid, zoals dat luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wordt bij de beoordeling van bestemmingsplannen in beginsel een norm van 10% water ter compensatie van het aan te brengen verhard oppervlak als uitgangspunt gehanteerd. In het plan wordt van een zogeheten watercompensatie van 6% uitgegaan.
Van de norm van 10% kan onder omstandigheden worden afgeweken, indien en voor zover dit deugdelijk wordt gemotiveerd. Hoewel bij de motivering van de afwijking van de norm van 10% in het bestreden besluit kanttekeningen kunnen worden geplaatst, betwijfelt de Voorzitter gelet op het verhandelde ter zitting niet dat het tekort aan water in het voorliggende plan ruimschoots kan worden gecompenseerd in het nabijgelegen plangebied "Werkeiland" en in de omgeving daarvan en wel in zodanige mate dat wordt voldaan aan het uitgangspunt van 10% watercompensatie. Dit wordt door verzoeker ook erkend.
Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de bezwaren van verzoeker tegen dit plan verband houden met zijn bezwaren gericht tegen een ander bestemmingsplan, te weten het bestemmingsplan "Werkeiland", en dat die bezwaren erop neerkomen dat geen enkel zicht bestaat op verwerving van zijn gronden die in dat plan zijn bestemd voor de aan- en afvoer van water ten dienste van de waterhuishouding.
2.6.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter bij afweging van de betrokken belangen onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening ten behoeve van verzoeker vereist. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven      w.g. Kooijman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2006
177-516.