ECLI:NL:RVS:2006:AZ1771

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603614/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huursubsidie en terugvordering door de Minister van Volkshuisvesting

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De zaak betreft de herziening van de huursubsidie die aan appellante was toegekend voor het subsidietijdvak 1998-1999. Bij besluit van 16 september 2002 heeft de Minister de huursubsidie herzien en op nihil gesteld, en een bedrag van € 1.960,33 teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Minister op 17 juni 2004. Vervolgens heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 april 2006 het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoert dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht niet ambtshalve de gronden of feiten heeft aangevuld. Appellante stelt dat de Minister niet van de juiste hoogte van het rekeninkomen is uitgegaan bij het nemen van zijn besluit. De Raad van State oordeelt echter dat de inkomensgegevens geen onderwerp van geschil waren in het eerdere beroep, en dat er geen grondslag was voor de rechtbank om deze gegevens aan te vullen. De stelling van appellante wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en ondertekend door de leden van de enkelvoudige kamer.

Uitspraak

200603614/1.
Datum uitspraak: 8 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3218 van de rechtbank
's-Gravenhage van 6 april 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2002 heeft de Staatsecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer: hierna: de Minister) de aan appellante toegekende huursubsidie over het subsidietijdvak 1998-1999 herzien en op nihil gesteld en, gelet op de reeds aan appellante uitbetaalde huursubsidie, een bedrag van € 1.960,33 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 juni 2004 heeft de Minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 mei 2006, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 mei 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, is verschenen. Appellante is - met bericht - niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt dat de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht niet ambtshalve de gronden dan wel de feiten heeft aangevuld, in die zin dat de rechtbank had dienen vast te stellen dat de Minister bij het nemen van zijn besluit, dat bij het bestreden besluit op bezwaar is gehandhaafd, niet van de juiste hoogte van het rekeninkomen is uitgegaan.
2.2.    Dit betoog slaagt niet. De inkomensgegevens op basis waarvan de Minister de huursubsidie heeft herzien waren geen onderwerp van geschil in beroep. Derhalve was er geen grondslag voor de rechtbank om op basis daarvan de rechtsgronden aan te vullen. Evenmin was er aanleiding voor de rechtbank de feiten aan te vullen. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom de hoogte van het rekeninkomen niet reeds bij de rechtbank ter sprake had kunnen worden gebracht en nu appellante dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient de stelling dat niet van de juiste hoogte van het rekeninkomen is uitgegaan, buiten beschouwing te blijven.
2.3.    Hetgeen appellante overigens in hoger beroep betoogt komt neer op een herhaling van de gronden die zij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank die gronden terecht en op goede gronden verworpen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink        w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer      ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006
71-536