200601562/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Noord,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05-671 van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2006 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Wijkopbouworgaan Midden-Noord", gevestigd te Amsterdam
Bij besluit van 19 november 2003 heeft appellant de aanvraag van Stichting Wijkopbouworgaan Midden-Noord (hierna: de stichting) om subsidie in het kader van de wachtgeldclaim van een oud-medewerker van de stichting afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2004 heeft appellant het daartegen door de stichting gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 januari 2006, verzonden op 16 januari 2006, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 november 2004 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 april 2006 heeft de stichting van antwoord gediend.
Bij brief van 5 mei 2006 heeft de stichting een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door R. Helvrich, werkzaam bij het Stadsdeel Amsterdam-Noord, en de stichting, vertegenwoordigd door [haar voorzitter] en bijgestaan door mr. A.M.J. van der Sman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Gelet op de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting door partijen is verklaard, is het geding in hoger beroep beperkt tot de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van de stichting om subsidie, voor zover deze ziet op de aanvulling van het wachtgeld van de oud-medewerker van de stichting over de periode 1999-2001, administratiekosten en kosten voor juridische bijstand.
2.2. Ingevolge artikel 4, onder e, van de Algemene subsidieverordening Amsterdam-Noord (hierna: de verordening) kan de subsidieverstrekking, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genoemde gevallen, geweigerd worden indien gegronde redenen bestaan aan te nemen dat de aanvraag niet past binnen het beleid van het stadsdeel.
2.2.1. Met ingang van 1 januari 1998 is het beleid van appellant inzake subsidies voor wijkopbouworganen gewijzigd. Vanaf die datum verstrekt appellant niet langer subsidie aan de afzonderlijke wijkopbouworganen in het Stadsdeel Amsterdam-Noord, waaronder de stichting, maar enkel nog aan Opbouwwerk Noord. Voorts verstrekt appellant volgens zijn beleid geen subsidies met terugwerkende kracht.
2.3. Appellant komt - samengevat weergegeven - op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij bij het nemen van het besluit van 18 november 2004 ten onrechte geen omstandigheden aanwezig heeft geacht die een afwijking van het door hem gevoerde beleid rechtvaardigen.
2.3.1. Het betoog slaagt. Thans daargelaten of artikel 4:21, eerste lid, van de Awb de mogelijkheid biedt subsidie voor wachtgeldverplichtingen los van een subsidie voor de activiteiten te verlenen, heeft appellant de aanvraag van de stichting van 23 april 2003 ingevolge artikel 4, onder e, van de verordening kunnen afwijzen reeds omdat deze niet past in zijn beleid dat aan afzonderlijke wijkopbouworganen, zoals de stichting, geen subsidie wordt verstrekt. Evenmin wordt subsidie verstrekt met terugwerkende kracht. De wachtgeldverplichting van de stichting jegens haar oud-medewerker over de thans nog in geding zijnde jaren vormt geen gegronde reden voor een afwijking van dit beleid. De subsidierelatie van de stichting met appellant is immers reeds sinds 1998 beëindigd. Hiertegen heeft de stichting geen rechtsmiddelen aangewend, zodat deze beëindiging in rechte onaantastbaar is geworden. Het nakomen van de wachtgeldverplichtingen, alsmede het vergoeden van de daarmee verband houdende, door de stichting genoemde kosten, blijft dan ook voor haar risico en rekening. Overigens voorziet artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in een regeling voor proceskosten.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de stichting tegen het besluit van 18 november 2004 alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2006, AWB 05-671;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006