200604984/2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen onder meer:
de vereniging "Werkgroep Natuurlijk Zeist-West", gevestigd te Zeist, mede namens de stichting "Stichting Milieuzorg Zeist e.o.", gevestigd te Bilthoven,
verzoeksters,
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 21 september 2005 heeft de gemeenteraad van Zeist, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 september 2005, het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid-West" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, no. 2006reg001124i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West bij brief van 7 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2006, en de Stichting Milieuzorg Zeist e.o. bij brief van 6 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 9 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2006, heeft de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West, mede namens de Stichting Milieuzorg Zeist e.o., de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[partijen] hebben verzocht om als partij te worden toegelaten. Deze verzoeken zijn door de Voorzitter toegewezen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 oktober 2006, waar de Werkgroep Natuurlijk Zeist-West, vertegenwoordigd door E. Schuler, en de Stichting Milieuzorg Zeist e.o., vertegenwoordigd door ir. P. Greeven, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Zeist, vertegenwoordigd door P.J.M. Vermeulen, ambtenaar van de gemeente, [partij 1], vertegenwoordigd door mr. M.F.C.L.C.M. Mooren, advocaat te Utrecht, en [partij 2], vertegenwoordigd door mr. ing. E. Stroobosscher, advocaat te Arnhem.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het zuidwestelijk deel van het buitengebied van de gemeente Zeist. Het plan is conserverend van aard, maar voorziet ook in functieveranderingen die mede zijn gericht op het herstel en de versterking van de landschappelijke kwaliteiten en de cultuurhistorische structuur van het gebied.
2.3. In hun verzoek stellen verzoeksters ten eerste dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarin de bestemming "Woondoeleinden buitengebied -Wbg-" is toegekend aan de percelen Tiendweg 1c en Tiendweg 6, aan de gronden direct ten oosten van de woning aan de Tiendweg 6 (Tiendweg 8), en aan de percelen aan de Koeburgweg 5 en 7.
Verzoeksters hebben daartoe aangevoerd dat de bestemming "Woondoeleinden buitengebied -Wbg-" op het perceel Tiendweg 1c ter plaatse tot een ongewenste verstening van het buitengebied leidt. Ook is hier geen sprake van een bestaande burgerwoning, maar slechts van een recreatie- of noodwoning. Ten aanzien van het perceel Tiendweg 6 voeren verzoeksters aan dat nog niet duidelijk is of het desbetreffende gebied door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zal worden aangewezen als beschermd monument. Op de gronden aan de Koeburgweg 5 en 7 was in het vorige bestemmingsplan geen andere dan agrarische bewoning mogelijk, aldus verzoeksters. Ook stellen zij dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met de uitbreidingsmogelijkheden voor bebouwing bij de school Schoonoord.
2.3.1. Verweerder heeft in de betreffende bedenkingen van verzoeksters geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Ten aanzien van de woning aan de Tiendweg 1c stelt verweerder dat het een voormalige agrarische bedrijfswoning betreft, die thans als burgerwoning wordt gebruikt. Dit gebruik was onder het vorige plan niet toegestaan. Nu hiertegen echter niet handhavend is opgetreden, acht verweerder het geboden de woning als zodanig in het plan te bestemmen.
Aan de gronden aan de Tiendweg 6 is een woonbestemming toegekend in verband met een reeds bestaande woning. Voorts is voor de realisatie van een vervangende woning in het kader van het zogeheten ruimte-voor-ruimte beleid in het streekplan een tweede woonbestemming toegekend (Tiendweg 8). Deze woonbestemming is in overeenstemming met de door verweerder verleende verklaring van geen bezwaar. Verweerder stelt dat de woning zal worden opgericht binnen het voorheen geprojecteerde agrarische bouwvlak.
De woningen Koeburgweg 5 en 7 zijn reeds lange tijd ter plaatse aanwezig en hebben inmiddels hun functie als agrarische bedrijfswoning verloren, aldus verweerder.
Ten slotte stelt hij dat het bouwvlak van de school Schoonoord en het daarbinnen toegelaten bebouwingspercentage zijn afgestemd op de bestaande bebouwing en de direct betrokken buitenterreinen en verhardingen.
2.3.2. Ter zitting is gebleken dat de woonbestemming op het perceel Tiendweg 1c in overeenstemming is met de reeds bestaande situatie. Daarnaast is namens verzoeksters en de eigenaren van de woning verklaard dat geen bouwaanvraag is ingediend voor eventuele vergroting van de woning. Nu de woning nog niet, zoals beoogd, is overgedragen, bestaan daartoe ook geen concrete plannen. Op de percelen Tiendweg 6 en Koeburgweg 5 en 7 is eveneens sprake van een bestaande woning. Wat betreft de woonbestemming direct ten oosten van de woning aan de Tiendweg 6 (Tiendweg 8) is ter zitting gebleken dat eerst een bouwvergunning kan worden verleend nadat de procedure op grond van de Monumentenwet 1988 is doorlopen. Voorts is ter zitting door de gemeenteraad onweersproken verklaard dat de voorgenomen uitbreiding van de school Schoonoord niet in het plan is toegelaten.
2.3.3. Gezien het vorenstaande acht de Voorzitter wat betreft evenbedoelde plandelen geen onverwijlde spoed aanwezig als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat in zoverre geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Voorts stellen verzoeksters dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met het plan, nu ten aanzien van meerdere bestemmingen geen of onvoldoende toetsing aan bestaande (natuur)waarden kan plaatsvinden. Zo is ten onrechte verharding mogelijk op het perceel Tiendweg 1d en is geen aanlegvergunning vereist voor verhardingen met een oppervlakte van minder dan 10 m². Voorts achten verzoeksters de situering van een parkeerterrein in de nabijheid van monumentale bomen bij buitenplaats De Breul ongewenst.
Verder stellen verzoeksters dat het plandeel met de bestemming "Bos- en natuurgebied -BN-" bij het sportveld langs de Rijnwijckse Wetering moet worden uitgebreid, nu het is bedoeld als natte ecologische verbinding. Ook wensen zij dat in het plan een toetsingskader voor de milieuhygiënische effecten van bestrijdingsmiddelen voor de fruitteelt wordt opgenomen.
Wat betreft de bij het plan behorende kaart Ruimtelijke Karakteristiek en Ontwikkeling (hierna: RKO) stellen verzoeksters dat de zogeheten functionele ontwikkeling van de landgoederen dient te zijn gericht op het behoud van landschap, natuur en cultuurhistorie. Daarnaast wensen zij dat enkele wandelpaden als zodanig op deze kaart worden aangegeven en dat de aanleg van nieuwe paden wordt getoetst aan de bescherming van de aanwezige natuurwaarden.
2.4.1. Verweerder heeft in de betreffende bedenkingen van verzoeksters geen aanleiding gezien het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan in zoverre goedgekeurd.
Hij stelt daartoe onder meer dat de natuurwaarden binnen de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden -Al-" niet dermate bijzonder zijn dat het belang hiervan zwaarder moet wegen dan de agrarische bedrijfsbelangen. Voorts wordt bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van een aanlegvergunning binnen deze bestemming aandacht besteed aan kwelsituaties, die bijzondere mogelijkheden voor flora en fauna opleveren. Ook binnen de bestemming "Sport en recreatie -S-" en "Verkeersdoeleinden -V-" acht verweerder de al dan niet aanwezige landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden ondergeschikt aan de functie van de betreffende gronden.
Voor wijziging van de waterhuishouding binnen de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden -Al-","Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden -Aln-" en "Bos- en natuurgebied -BN-" is in het plan een aanlegvergunningplicht opgenomen. Ook voor de eventuele verharding van het parkeerterrein bij buitenplaats De Breul is ingevolge de planvoorschriften een aanlegvergunning vereist. Bovendien zijn de parkeerplaatsen reeds lange tijd aanwezig, aldus verweerder.
Wat betreft het plandeel met de bestemming "Bos- en natuurgebied -BN-" bij het sportveld stelt verweerder dat dit plandeel is afgestemd op de feitelijke situatie. Voorts wordt op de kaart RKO aangegeven dat de ecologische ontwikkeling ter plaatse is gericht op het opheffen van de ecologische barrière.
Verder merkt verweerder op dat het beplanten van agrarische gronden voor fruitteelt wordt beschouwd als het beplanten van gronden, waarvoor een aanlegvergunning is vereist.
Op de kaart RKO is bij het aanduiden van de karakteristiek aangesloten bij de belangrijkste functies van het gebied. De andere waarden op de betreffende gronden zijn echter geenszins van ondergeschikte betekenis. De toegekende aanduiding 'accent kantoren/instellingen' als functionele ontwikkeling van de landgoederen staat dan ook niet in de weg aan het streven naar behoud en versterking van de landgoederen en buitenplaatsen.
Ten aanzien van de wandel- en fietspaden in het plangebied stelt verweerder dat deze zijn afgestemd op het Landinrichtingsplan Groenraven-Oost. Voorts zijn andere dan de op de kaart RKO aangegeven wandel- en fietspaden niet uitgesloten en is voor de aanleg van verhardingen ten behoeve van wandel- en fietspaden een aanlegvergunning vereist, aldus verweerder.
2.4.2. De Voorzitter stelt vast dat ten aanzien van een groot deel van het plangebied, bij de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden -Al- ","Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden -Aln-", "Bos- en natuurgebied -BN-" en "Buitenplaats -Bu-", voor de uitvoering van diverse werken en werkzaamheden een aanlegvergunning-plicht is opgenomen in het plan. Ook voor een deel van de door verzoekers gevreesde activiteiten in het plangebied, waaronder de verharding van het parkeerterrein bij buitenplaats De Breul en de aanleg van wandel- en fietspaden, is binnen de plandelen met deze bestemmingen een aanlegvergunning vereist. Van een aanvraag daartoe is ter zitting echter niet gebleken. Evenmin is gebleken van concrete plannen om deze activiteiten te realiseren. Wat betreft het parkeerterrein bij buitenplaats De Breul is ter zitting niet bestreden dat deze reeds in het vorige bestemmingsplan als zodanig was opgenomen en voorts in overeenstemming is met de bestaande situatie ter plaatse. In zoverre is mitsdien geen sprake van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
2.4.3. Voor zover geen aanlegvergunning is vereist voor bepaalde activiteiten in het plangebied, waaronder verharding op het perceel Tiendweg 1d en verhardingen met een oppervlakte van minder dan 10 m², stelt de Voorzitter vast dat ook hier niet is gebleken van concrete plannen. Bovendien acht de Voorzitter deze activiteiten niet van een zodanig gewicht dat de uitspraak in de bodemzaak redelijkerwijs niet kan worden afgewacht.
Voorts acht de Voorzitter het verzoek, voor zover dat erop is gericht dat alsnog een bestemming wordt toegekend of een aanlegvergunningvereiste in het plan wordt opgenomen, te verstrekkend.
Wat betreft de kaart RKO stelt de Voorzitter vast dat deze kaart voor het plangebied enkel een toetsingskader vormt voor het verlenen van vrijstellingen, het stellen van nadere eisen, het verlenen van aanlegvergunningen en voor planwijzigingen. Naar de overtuiging van de Voorzitter staan de aanduidingen op deze kaart op voorhand niet in de weg aan het behoud van de aanwezige waarden in het plangebied.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2006