200605587/2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te Harlingen,
2. Belangenvereniging "Het Havenkwartier", gevestigd te Harlingen
tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/715 en 06/1350 van de rechtbank Leeuwarden van 21 juni 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Harlingen.
Bij besluit van 27 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harlingen (hierna: het college) aan de vennootschap onder firma V.O.F. Zuiderhaven met toepassing van een binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid vrijstellingen en bouwvergunningen verleend voor de bouw van appartementen en woningen, voor de plandelen A, B en C, op het perceel plaatselijk bekend Zuiderhaven locatie Welgelegen te Harlingen, kadastraal bekend gemeente Harlingen, sectie A, nr. 9131 dls., te Harlingen.
Bij besluit van 1 februari 2006 heeft het college het daartegen door verzoekers sub 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2006, verzonden op 23 juni 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers sub 1 ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, voor zover het plandeel C betreft.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers sub 1 bij brief van 28 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 juli 2006 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter doorgezonden aan de Voorzitter en bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2006.
Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft het college ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening voor plandeel C verleend en de bouwvergunning voor dat plandeel gehandhaafd.
Bij brief van 15 september 2006 heeft verzoekster sub 2 gronden gericht tegen dat besluit ingediend.
Bij brief van 15 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2006, heeft verzoekster sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 oktober 2006, waar verzoekers sub 1 in persoon en verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college van burgemeester en wethouders van Harlingen, vertegenwoordigd door mr. E. Visser, H. Woltjer en L. Louwsma, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de vennootschap onder firma V.O.F. Zuiderhaven, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, en [ontwikkelingsmanager], daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van verzoekers sub 1 is beperkt tot plandeel C van het bouwplan. Verzoekster sub 2 heeft geen bezwaren ingediend tegen de besluiten van 27 oktober 2005. Voor zover zulks er al niet aan in de weg staat dat zij als partij tot het geding wordt toegelaten, welke vraag in de bodemprocedure moet worden beantwoord, kan zij naar het oordeel van de Voorzitter slechts een inhoudelijk oordeel verkrijgen over haar bezwaren tegen het bouwplan voor wat betreft plandeel C, voor zover daarvoor bij besluit van 24 augustus 2006 alsnog ontheffing van de gemeentelijke bouwverordening is verleend.
2.3. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit van 24 augustus 2006 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Het standpunt van verzoekers dat het college geen bouwvergunning kan verlenen omdat ter plaatse van het bouwplan voor plandeel C geen bestemmingsplan geldt, is, gelet op artikel 44, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet, onjuist. Dat brengt met zich, dat in rechte uitsluitend aan de orde is of het college heeft kunnen besluiten ontheffing te verlenen op grond van artikel 2.5.29, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening. Daarbij komt het college een ruime beslissingsruimte toe, zodat de bestuursrechter de ontheffing terughoudend toetst. De Voorzitter is van oordeel dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat het college bij zijn besluit van 24 augustus 2006 niet in redelijkheid ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.29, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening voor overschrijding van de voorgevelrooilijn heeft kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze overschrijding wordt veroorzaakt door de verschuiving van de Nieuweweg in noordelijke richting ten behoeve van het realiseren van tuinen en een trottoir langs bestaande woningen, waaronder de woning van verzoekers sub 1.
2.4. Onder die omstandigheden en gelet op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. De verzoeken dienen derhalve te worden afgewezen.
2.5. Met betrekking tot gedane verzoeken om een planschadevergoeding wordt overwogen dat de Voorzitter niet bevoegd is daarover te beslissen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006