200603764/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Ede,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 15 september 2005 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 juli 2005, het bestemmingsplan "Partiële herziening van het bestemmingsplan Kern Ede omgeving hoek Van Heeckerenlaan-Heuvelsepad" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 april 2006, nr. RE2005.41221, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 16 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Appellanten zijn, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Ede, vertegenwoordigd door T.M. Driever, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan.
Zij stellen hiertoe dat ten onrechte een voor de omwonenden essentieel stuk groen verdwijnt. Voorts stellen appellanten dat er voldoende mogelijkheden voor woningbouw bestaan in Ede Oost. Het vorige bestemmingsplan gaf de verzekering dat het plangebied groen zou blijven, aldus appellanten.
Appellanten stellen voorts dat de inspraakprocedure niet helder is verlopen. In dat verband brengen zij verder naar voren dat de bewoners van [locatie] contractueel verplicht zijn zich van inspraak te onthouden. Voorts zijn appellanten van mening dat zij ten onrechte niet voor de raadsvergadering, waarin het bestemmingsplan is vastgesteld, zijn uitgenodigd.
Ten slotte vestigen appellanten de aandacht op de volgens hen foutieve datum van terinzagelegging van het bestemmingsplan die verweerder in zijn bestreden besluit heeft vermeld.
Het standpunt van verweerder
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder onderschrijft de door de gemeenteraad gegeven weerlegging van de zienswijzen van appellanten.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. In het plan is aan het perceel op de hoek van de Van Heeckerenlaan en het Heuvelsepad, kadastraal bekend als sectie K, perceelnummer 16571, de bestemming "Vrijstaande eengezinshuizen" toegekend. Het plan voorziet, middels de aanduiding van een bouwvlak, in de bouw van een vrijstaande woning met garage-berging.
In het vorige bestemmingsplan, bestemmingsplan "Kern Ede", vastgesteld op 27 juni 1974 en goedgekeurd op 16 april 1975, is aan het hiervoor genoemde perceel de bestemming "Eengezinshuizen" toegekend, waarbij het gehele perceel als "onbebouwd erf" was aangeduid.
2.5.2. In de plantoelichting is vermeld dat de bouw van een woning op het perceel leidt tot een stedenbouwkundig gewenst beeld. De ontwikkeling past eveneens binnen de visie dat inbreiding de voorkeur krijgt boven uitbreiding. De buurt waarbinnen het bewuste perceel zich bevindt kan worden gekarakteriseerd als een rustige, ruim opgezette woonwijk met een grote diversiteit aan woningen.
Het oordeel van de Afdeling
2.6. De constatering van appellanten dat in het bestreden besluit ten onrechte staat vermeld dat het bestemmingsplan, na de vaststelling door de gemeenteraad op 15 september 2005, gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen met ingang van 6 oktober 2006, is juist. Blijkens de stukken heeft het vastgestelde plan ter inzage gelegen met ingang van 6 oktober 2005, hetgeen overigens ook niet in geschil is. Het betreft derhalve een verschrijving waarvan niet valt in te zien dat belanghebbenden hierdoor in hun belangen zijn geschaad.
2.6.1. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan betrokken op de wijze zoals voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.
De gemeenteraad van Ede heeft een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening. Niet gebleken is dat appellanten van deze regeling ten aanzien van de inspraak over het voorliggende plan gebruik hebben gemaakt. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding op de bezwaren van appellanten ter zake van de inspraak verder in te gaan.
2.6.2. Indien appellanten zich niet met de inhoud van het ontwerpplan kunnen verenigen bestaat de mogelijkheid om hiertegen een zienswijze bij de gemeenteraad in te dienen, waarna zij in de gelegenheid worden gesteld om op een hoorzitting hun zienswijze toe te lichten. Appellanten hebben van deze mogelijkheden gebruik gemaakt.
Uit de stukken is gebleken dat het gemeentebestuur op de gebruikelijke wijze van plaats en datum van de openbare raadsvergadering, waarin over de vaststelling van het bestemmingsplan is beslist, heeft kennisgegeven, zodat appellanten de gelegenheid hadden om de raadsvergadering bij te wonen.
In de WRO noch in enig andere wettelijke regeling kan een bepaling worden aangewezen, waaruit volgt dat belanghebbenden persoonlijk voor de raadvergadering, waarin het bestemmingsplan wordt vastgesteld, moeten worden uitgenodigd.
Het bezwaar van appellanten, dat zij ten onrechte niet persoonlijk voor de raadsvergadering zijn uitgenodigd, treft derhalve geen doel.
2.6.3. Voor zover appellanten stellen dat het vorige bestemmingsplan de verzekering gaf dat het bewuste perceel groen zou blijven, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het perceel in het vorige bestemmingsplan, anders dan appellanten kennelijk menen, was bestemd als "Eengezinshuizen" en niet als "Openbaar en gemeenschappelijk groen". Het voorliggende plan voorziet binnen eerstgenoemde bestemming in de aanduiding van een bouwvlak.
Verweerder heeft zich in navolging van de gemeenteraad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouw van een woning op het perceel leidt tot een ter plaatse stedenbouwkundig gewenst beeld en een logische afronding van het zogenoemde bebouwingsritme. Het perceel ligt in een bestaande woonwijk nabij het centrum en draagt niet wezenlijk bij aan het groene karakter van de wijk.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting komt het groene karakter van de omgeving voort uit het in en om de woonwijk gelegen groen, zoals de gebieden rond het mausoleum, de tennisbanen en het openluchttheater.
Dat het perceel in kwestie tot op heden een groen karakter heeft omdat het thans als tuin wordt gebruikt, doet hieraan niet af. Voorts heeft verweerder in redelijkheid in zijn beoordeling betrokken dat het bestemmingsplan voorziet in een inbreidingslocatie, hetgeen overeenkomstig het gemeentelijk en provinciaal beleid de voorkeur heeft boven uitbreiding.
2.6.4. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.6.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006