ECLI:NL:RVS:2006:AZ1254

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603269/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor melkrundveehouderij in Winterswijk

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk. Dit besluit, genomen op 13 maart 2006, verleende een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij aan de [locatie] te Winterswijk. De vergunning werd op 22 maart 2006 ter inzage gelegd. De appellant, wonend te Winterswijk, heeft op 1 mei 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden op 29 mei 2006 heeft aangevuld. De verweerder heeft op 31 mei 2006 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 26 september 2006 was de verweerder vertegenwoordigd door mr. S. Tollkamp, terwijl de vergunninghouder werd vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel. De appellant was afwezig, maar had zijn verhindering gemeld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Dit oordeel is gebaseerd op de afstand van de woning van de appellant tot de inrichting, die ongeveer 600 meter bedraagt. Gezien deze afstand en de aard van de inrichting is het niet aannemelijk dat de appellant milieugevolgen van de inrichting kan ondervinden. Het belang dat de appellant meent te hebben in verband met mogelijke gevolgen voor een nabijgelegen natuurgebied, wordt niet als een persoonlijk belang beschouwd dat hem onderscheidt van anderen. Hierdoor kan de appellant niet als belanghebbende worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State heeft het beroep van de appellant dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 1 november 2006.

Uitspraak

200603269/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Winterswijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij gelegen aan de [locatie] te [plaats] (Winterswijk). Dit besluit is op 22 maart 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 mei 2006.
Bij brief van 31 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant, vergunninghouder en verweerder. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. Tollkamp, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel. Appellant is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.    Verweerder heeft betoogd dat appellant geen belanghebbende is bij het bestreden besluit.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de afstand van de woning van appellant tot aan de inrichting ongeveer 600 meter bedraagt. Gelet op deze afstand en op de aard en de omvang van de inrichting is het niet aannemelijk dat ter plaatse van de woning van appellant milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden.
Het belang dat appellant bij het bestreden besluit meent te hebben in verband met de mogelijke gevolgen daarvan voor een nabijgelegen natuurgebied, kan niet worden beschouwd als een persoonlijk rechtstreeks bij het besluit betrokken belang dat hem zodanig onderscheidt van anderen, dat hij op grond hiervan als belanghebbende bij dit besluit is aan te merken.
Appellant kan dan ook niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat voor hem geen beroep openstond op grond van artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter    w.g. Van Gemert
is verhinderd de uitspraak    ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006
159-517.