200607503/1.
Datum uitspraak: 23 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
het hoofdstembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in kieskring 17 te Tilburg,
verweerder.
Op 13 oktober 2006 heeft verweerder (hierna: het hoofdstembureau) beslist over onder meer de geldigheid van de kandidatenlijsten voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op woensdag 22 november 2006 in de kieskring Tilburg.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 15 oktober 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, per fax ingekomen op 15 oktober 2006.
Op 17 oktober 2006 heeft het hoofdstembureau een verweerschrift ingediend.
Op 18 oktober 2006 heeft de Kiesraad, daartoe door de Afdeling verzocht met overeenkomstige toepassing van artikel 8:45, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), een zienswijze ingediend.
Op 18 oktober 2006 heeft appellant een nader stuk ingediend. Voorts zijn op dezelfde datum nadere stukken ontvangen van de vereniging "Partij voor Nederland" (hierna: de Partij voor Nederland), die op de voet van artikel 8:26 van de Awb in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2006, waar appellant in persoon, het hoofdstembureau, vertegenwoordigd door [lid], en de Partij voor Nederland, vertegenwoordigd door W. van der Velden, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. J. Schipper-Spanninga, secretaris-directeur.
2.1. Ingevolge artikel H 1, eerste lid, van de Kieswet, voor zover thans van belang, kunnen op de dag van de kandidaatstelling bij de voorzitter van het hoofdstembureau of bij het door deze aan te wijzen lid van dat bureau, op de secretarie van de gemeente waar dit bureau is gevestigd, van negen tot vijftien uur, kandidatenlijsten worden ingeleverd.
Ingevolge artikel I 1, eerste lid, van de Kieswet houdt het hoofdstembureau op de dag van de kandidaatstelling, om zestien uur, een zitting tot het onderzoeken van de kandidatenlijsten.
Ingevolge artikel I 4 van de Kieswet, voor zover thans van belang, beslist het hoofdstembureau op de derde dag na de kandidaatstelling in een openbare zitting die om zestien uur aanvangt, over de geldigheid van de lijsten.
Ingevolge artikel I 5, aanhef en onder a, van de Kieswet is ongeldig de lijst die niet op de dag van de kandidaatstelling tussen negen en vijftien uur bij de voorzitter van het hoofdstembureau of het door deze aangewezen lid is ingeleverd.
Ingevolge artikel I 7, eerste lid, van de Kieswet, voor zover thans van belang, kan een belanghebbende en iedere kiezer tegen een beschikking als bedoeld in artikel I 4 beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het op de voet van artikel I 4 van de Kieswet door het hoofdstembureau ter openbare zitting van 13 oktober 2006 genomen besluit omtrent de geldigheid van de ingeleverde kandidatenlijsten, zoals vastgelegd in het ter zake opgemaakte proces-verbaal. Hij meent dat het hoofdstembureau ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de geldigheid van de kandidatenlijst van de Partij voor Nederland. Nu het beroep van appellant zich richt tegen een beschikking als bedoeld in artikel I 4 van de Kieswet, is het, gelet op het bepaalde in artikel I 7, eerste lid, van de Kieswet, ontvankelijk.
2.3. Appellant betoogt dat de kandidatenlijst van de Partij voor Nederland als gevolg van overmacht niet bij het hoofdstembureau is ingeleverd en dat het hoofdstembureau hiervan op de hoogte was, nu een afschrift van het proces-verbaal van aangifte van diefstal van de kandidatenlijst op woensdag 11 oktober 2006 bij het hoofdstembureau is afgegeven en de dagen nadien nog telefonisch contact met de secretaris van het hoofdstembureau is geweest. Onder deze omstandigheden had de kandidatenlijst op grond van het bepaalde in artikel I 5, aanhef en onder a, van de Kieswet volgens appellant ongeldig moeten worden verklaard en had het verzuim in beroep bij de Afdeling alsnog kunnen worden hersteld.
2.3.1. Vast staat dat op de dag van kandidaatstelling op dinsdag 10 oktober 2006 van negen tot vijftien uur geen kandidatenlijst van de Partij voor Nederland bij het hoofdstembureau is ingeleverd. Vast staat voorts dat zich op die dag niemand namens de Partij voor Nederland bij het hoofdstembureau heeft gemeld. Tevens staat vast dat deze partij zich niet heeft laten vertegenwoordigen op de openbare zitting van 13 oktober 2006, alwaar over de kandidatenlijsten is beslist. Nu geen kandidatenlijst is ingeleverd, heeft het hoofdstembureau tijdens de openbare zitting op 13 oktober 2006 niet kunnen oordelen over de geldigheid van die lijst en was het voor het hoofdstembureau, anders dan appellant stelt, niet mogelijk een kandidatenlijst van de Partij voor Nederland ongeldig te verklaren. Het hoofdstembureau heeft dan ook in het proces-verbaal van de openbare zitting terecht geen melding gemaakt van een kandidatenlijst van de Partij voor Nederland en, nu deze partij niet ter openbare zitting was verschenen, evenzeer terecht geen melding gemaakt van enig ter openbare zitting door deze politieke groepering naar voren gebracht bezwaar.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 2 februari 2006 in zaak no. <a target="_blank" href=http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=12808>200600750/1</a> (AB 2006, 73), heeft de keuze van de wetgever voor een strikte regeling in de Kieswet als achtergrond een voor ieder gelijke, eerlijke verkiezing te waarborgen. Daarom is er, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen, geen ruimte voor het hoofdstembureau om in afwijking van de dwingende bepalingen van de Kieswet te beslissen.
Anders dan appellant meent, is in dit geval van een dergelijke zeer uitzonderlijke situatie geen sprake. Daartoe stelt de Afdeling voorop dat het tot de verantwoordelijkheid behoort van de politieke groepering, die aan de verkiezing voor de leden van de Tweede Kamer wenst deel te nemen, om de kandidatenlijst op de dag van kandidaatstelling uiterlijk om vijftien uur bij het hoofdstembureau in te leveren. In dit geval is blijkens een overgelegd proces-verbaal van politie, district Breda, op woensdag 11 oktober 2006 aangifte gedaan van diefstal van papieren van kandidaten voor de Partij voor Nederland op 10 oktober 2006 tussen 11.45 en 11.55 uur uit een personenauto, die niet was afgesloten. Vast staat dat later op de dag van kandidaatstelling de gemachtigde van de Partij voor Nederland, belast met de indiening van de kandidatenlijst in de kieskring Tilburg, noch de plaatsvervangend gemachtigde, noch iemand anders namens deze partij zich tijdig - dat wil zeggen vóór vijftien uur - bij het hoofdstembureau heeft gemeld om een desnoods gebrekkige kandidatenlijst in te leveren. Onder deze omstandigheden kan van een onvoorziene overmachtssituatie niet gesproken worden en valt het niet indienen van de kandidatenlijst op de dag van de kandidaatstelling binnen de risicosfeer van de politieke groepering, die verantwoordelijk is voor het indienen van de lijst.
2.4. Nu uit het vorenstaande volgt dat het hoofdstembureau terecht geen beslissing heeft genomen omtrent de kandidatenlijst van de Partij voor Nederland, faalt reeds daarom het betoog van appellant dat op grond van artikel I 8, eerste lid, van de Kieswet en gelet op de uitspraak van 7 februari 2006 in zaak no. <a target="_blank" href=http://www.raadvanstate.nl/verdicts/verdict_details.asp?verdict_id=12869>200600915/1</a> (AB 2006, 96), sprake zou kunnen zijn van een verzuim dat in beroep alsnog ter secretarie van de Raad van State hersteld zou kunnen worden.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2006