200600845/1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2243 van de rechtbank Haarlem van 16 december 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Velsen.
Bij besluit van 17 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: het college) aan BMG Vastgoed B.V. (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van een sauna (inpandig) op het perceel Velserenderlaan 7 te Santpoort-Zuid (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 maart 2005 heeft het college de bezwaren van [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard, de bezwaren van de stichting "Stichting Woongemeenschap Zuid" en de vereniging "Behoud Landgoed Meer en Berg" ongegrond verklaard en tevens vrijstelling van de Bouwverordening van de gemeente Velsen verleend.
Bij uitspraak van 16 december 2005, verzonden op 19 december 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van [appellanten], het besluit op bezwaar van 22 maart 2005 in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 30 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2006, waar de vereniging "Behoud Landgoed Meer en Berg", vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam, die ook optrad namens de overige appellanten, en het college, vertegenwoordigd door drs. W. Dooijes, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. W. de Vis, advocaat te Alkmaar, als partij gehoord.
2.1. Anders dan vergunninghoudster ter zitting heeft aangevoerd, heeft de rechtbank [appellanten] terecht als rechtstreeks belanghebbenden aangemerkt bij het besluit van het college om vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan te verlenen. Zij zijn de dichtstbijzijnde omwonenden van de sauna. Niet op voorhand valt uit te sluiten dat het bouwplan een verkeersaantrekkende werking kan hebben. Gelet op deze mogelijkheid heeft het college hen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Het bouwplan voorziet in het veranderen van een in 1992 met vrijstelling en bouwvergunning gebouwde sauna. De verandering bestaat uit een gedeeltelijke vernieuwing en herinrichting van het inwendige en de daarbij behorende saunaruimtes, whirlpool, stoombad, zwembad en voetenbaden, met toevoeging van een dompelbad en drie saunalandschappen, alsmede een enigszins andere inrichting van het horecagedeelte, waardoor de totale gebruiksoppervlakte anders wordt benut.
2.3. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Santpoort Zuid I" (hierna: het bestemmingsplan) op het perceel rustende bestemming "actieve recreatie" met als nadere aanduiding "zwembad". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd was op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
2.4.1. Blijkens de op grond van deze bepaling door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 10 februari 2004 vastgestelde notitie "Beleid artikel 19 WRO" (hierna: de notitie), kan het college zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling verlenen voor projecten die niet afwijken van provinciaal ruimtelijk beleid of van vastgesteld ruimtelijk Rijksbeleid en die geen speerpunten van beleid betreffen. Bij de speerpunten gaat het blijkens de notitie om zowel de vestiging als de wijziging van functies.
De reeds bestaande functie van de sauna blijft als gevolg van het bouwplan ongewijzigd. Er is derhalve geen sprake van de vestiging of wijziging van een functie, zoals bedoeld in de notitie, zodat het college bevoegd was met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO en zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling te verlenen. Het betoog faalt.
2.5. Appellanten komen voorts op tegen het oordeel van de rechtbank dat, nu aan de inpandige verbouwing geen ruimtelijke uitstraling kan worden toegekend en deze niet leidt tot een toename van de bezoekerscapaciteit, de beroepsgronden met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing, de luchtkwaliteit, de parkeerbehoefte en de ligging in de door appellanten genoemde natuurgebieden niet slagen. In dat verband voeren zij aan dat het bouwplan leidt tot intensivering van het gebruik, hetgeen meer bezoekers en verkeer tot gevolg heeft, waarmee in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende rekening is gehouden.
2.5.1. Voorop moet worden gesteld dat op 17 november 1992 met vrijstelling van het bestemmingsplan een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van de sauna, waarvan niet bestreden is dat deze, gelet op haar oppervlakte en voorzieningen, een capaciteit heeft van 200 bezoekers. Het bouwplan voorziet in bouwkundig opzicht niet in een uitbreiding van de bezoekerscapaciteit van de sauna, terwijl dit volgens de vergunninghoudster evenmin wordt beoogd. Het college heeft zich dan ook met juistheid op het standpunt gesteld dat het bouwplan geen uit een oogpunt van milieu en parkeerbehoefte relevante toename van de verkeersbewegingen tot gevolg heeft. Hetgeen appellanten daartegen hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Het aantal bezoekerskluisjes is op zichzelf bezien onvoldoende voor het aannemen van een grotere bezoekerscapaciteit dan die waarin de in 1992 gebouwde sauna reeds voorzag, terwijl de op 1 april 2004 ten behoeve van de sauna verleende gebruiksvergunning voor 300 bezoekers een ander toetsingskader kent. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de beroepsgronden van appellanten niet slagen. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2006